Een Hongaarsch Comitaat, grenst ten noorden aan de Comitaten Szabolcs en Szathmar. ten oosten aan Midden-Szolnok, Krasna en aan Zevenbergen, ten zuiden aan Arad en ten westen aan Bekes en Szabolcs, en beslaat eene oppervlakte van ruim 201 O geogr. mijl. Het oostelijk gedeelte is bedekt met uitloopers der Carpathen en dus bergachtig , terwijl in het westen de rivieren Berettyö en Körösj door eene vlakte kronkelen , welke hier en daar zeer moerassig is.
Hier is het klimaat zeer ongezond, en alleen in het gebergte en in het dal der Körösj geniet men eene frissche, onschadelijke lucht. De zomers zijn er heet met koele nachten, en de winters zeer koud. De bodem is er echter zeer vruchtbaar, en tot de voornaamste voortbrengselen behooren: overvloed van graan, vooral tarwe, maïs, peulvruchten, meloenen, ooft, tabak, hout, en veel wijn, waarvan sommige soorten voortreffelijk zijn. Op de uitgestrekte vlakte van Debreczin weidt veel rundvee, en in de bosschen bij Szalonta is het aantal zwijnen verbazend groot; daarenboven bloeijen er de paarden- en schapenfokkerij.
De wouden zijn er van wild, de rivieren van visschen ruim voorzien, en de mijnen leveren er goud, zilver, koper, lood, veel ijzererts, fraai marmer, albast, granaten, krijt, porselein-aarde, steenkolen, petroleum enz. Men telt er ongeveer 600000 inwoners, meerendeels Wallachen, voorts Magyaren, Rosniaken, Duitschers, Slawen en Israëlieten. De Wallachen, de Grieksche godsdienst belijdend, bewonen het gebergte, en de Hervormde en R. Katholieke Magyaren zijn er over de vlakte verspreid.