Carpathen (De) of het Carpathisch gebergte, ook Carpak en Crapak genaamd, is de uitgestrekte bergketen die Hongarije en Siebenbürgen in het noordwesten, noorden, oosten en zuidoosten scheidt van Moravië, Oostenrjjksch Silézië, Gallicië, Moldavië en Walachije, zich uitstrekt in een boog van de Donau ten westen van Presburg tot aan die rivier bij Orsowa in het Banaat, zoodat zij in lengte en uitgebreidheid in Europa alleen overtroffen wordt door het Skandinavisch gebergte.
Hare lengte is volgens von Kloden 160 geogr. mijl en hare oppervlakte 4450 geogr. mijlen. Breedte en hoogte zijn op verschillende plaatsen zeer ongelijk; terwijl de eerste in het zuiden slechts weinige mijlen bedraagt, bevat zij elders van 10 tot 50 mijl. Toch vindt men de aanzienlijkste breedte en hoogte op dezelfde plaats vereenigd, namelijk op het gebied van den Tatra, die in het noorden zich verheft en met zijne uitloopers de Donau bereikt, —ja, deze rivier zelfs overschrijdt en het Bakony-woud vormt als de grens tusschen de Opper- en Neder- Hongaarsche vlakten.
Eene dergelijke rijzing en uitbreiding van het gebergte vindt men in het zuidoosten, in Siebenbürgen. Op die beide plaatsen bereiken de toppen eene hoogte van 2000 tot 3000 Ned. el, zoodat zij zich boven het woudgewest verheffen zonder de sneeuwlijn te bereiken. Men heeft er alzoo geenszins zoodanige reuzentoppen als in de Zwitsersche Alpen, en ook in schilderachtig schoon kunnen zij in het algemeen deze niet evenaren.
Van de laatste uitloopers der noordoostelijke Alpen zijn zij door de Donau gescheiden en overal elders door laag land omgeven, in het oosten en noorden door de Sarmatische vlakte en in het westen door Moravië, terwijl zij niet eens met de Sudéten zamenhangen, maar van deze door de laagte van Oderberg gescheiden zijn en in liet zuiden grenzen zij aan de lage vlakten van de Donau.
De Carpathen vormen in dezen omvang een geographisch geheel, terwijl het volk dien naam enkel geeft aan het gebergte ten westen der rivier de Hernad. De gesteenten waaruit het is zamengesteld, zijn graniet, gneis, glimmer en oorspronkelijke leisteen, door overgangskalksteen, rooden leisteen, kwartsconglomeraten, trias, jura en krijtlagen omgeven. Voorts heeft men er in bekkens een aantal oudere tertiaire vormingen.
Van de Hernad tot aan Boekowiena ontbreken de primaire en secundaire beddingen, en eerst in Siebenbürgen komen, de kristallijnen gesteenten weder te voorschijn. In gemelde streek heeft men een uitgebreid zandsteengebergte, met bosch begroeid, hetwelk zich door Boekowiena en Gallicië tot in Oostenrijksch Silézië uitstrekt. Daartoe behooren de milde aard-oliebronnen van Gallicië alsmede de steenzoutlagen, welke echter ook in Siebenbürgen, voorkomen.
Aan de Hongaarsche zijde heeft men uitgestrekte trachiet-, basalt- en andere vulkanische vormingen, en de groensteenachtige trachietsoorten zijn voor Hongarije belangrijk als goud en zilver bevattende. Tot de uitbarstingsgesteenten uit den tijd der bezonkene lagen behooren er gabbro, serpentijn en melafier. Er zijn vele minerale bronnen, en de kalkgesteenten bevatten er talrijke grotten.
Terwijl aan den zuidelijken voet der Carpathen de wijnstok wast, die er te Tokay de edelste wijnen van Hongarije levert, verheffen zich de hoogste gevaarten tot het gewest der Alpenflora, waar zelfs Filago~Leontopodium groeit. Aan de zuidoostzijde bereikt de beuk geenszins den voet van het gebergte, maar de eik in zijne verschillende soorten (Quercus pedunculata, Cerris, Robur voeren er heerschappij.
De beuken, die in het noorden aan den voet van het gebergte troonen, vormen in het zuiden een woudgordel tusschen 800 en 1200 Ned. el hoogte. Daarop volgen de naaldboomen — bepaaldelijk de dennen — en dan een gordel van dwergboomen. Tot eene hoogte van 2200 Ned. el verheffen zich voorts de weiden en in hoogere streken vindt men de rotsen met mos begroeid, slechts door de witte ijsranonkel en de koudeminnende gentiaan (Gentiana frigida) vergezeld. De digte wouden zijn er nog door beren, wolven enz. bewoond.
De bevolking van het gebergte bestaat in het zuidoosten uit Walachen en voor het overige uit Slavoniërs. De Magyaren hebben er zich als veroveraars gevestigd, en Duitsche volkplanters zijn er langs den vreedzamen weg der landverhuizing doorgedrongen.
Omtrent de verdeeling der Carpathen vermelden wij het volgende: Het dal der Hernad scheidt de eigenlijke Carpathen van de gebergten van Hongarije en Siebenbürgen. Tot de eersten behooren de Westelijke Carpathen, van den bergpas van Mjava tot aan de grensgebergten van Moravië en Hongarije, of de Kleine Carpathen, met de Beskiden en de Centraal-Carpathen, — tot de laatsten het Carphatische Woudgebergte en de Carpathen van Siebenbürgen.
De westelijke Carpathen nemen een aanvang bij de Donau en heeten er Kleine Carpathen; de hoogste top van deze is slechts 800 Ned. el hoog, en zij strekken zich noordoostwaarts uit met witte dolomietrotsen, waaraan de naam van Biela Hora gegeven werd. Ten noorden van vermelden bergpas volgen het Javornia-gebergte en de Beskiden met den Jabloenkapas (650 Ned. el hoog), den Lissagora (1300 Ned. el), den Babiagora (2900 Ned. el) en den Baranio aan de bron van de Weichsel (1350 Ned. cl).
Tot de Centraal-Carpathen behoort de Hooge Tatra, eene granietmassa, door hoogvlakten omgeven en met hooge, steile rotswanden, diepe kloven en blaauwe meren versierd. De hoogste top, de Lomnitzer Spitze, heeft eene hoogte van 2700 Ned. el. Tot de meren behooren er de Fischsee, de bron der Bialka, welke vandaar naar de Doenajec vloeit , de Funfseen en de Grünsee. Evenwijdig aan den Hoogen Trata loopen de Liptauer Carpathen of de Lage Tatra voort met den Djoembier (2100 Ned. el) en Kralowahola (2000 Ned. el).
Van den Taira stroomt het water door de Poprad en Doenajec noordwaarts naar de Weichsel, en door de Waag en Arva zuidwaarts naar de Donau. Van die gebergten verwijderen zich talrijke uitloopers, en daartoe behoort in het zuiden het Hongaarsche Ertsgebergte.
Eene derde afdeeling wordt gevormd door het Carpathische Woudgebergte met zijne naar Galicië leidende bergpassen, van welke die van Doekla het meest bezocht wordt. Daar heeft men trachietgevaarten, waartoe de Hegyallya behoort en het Vihorlet-gebergte (1650 Ned. el). Slechts enkele toppen van het Woudgebergte zijn hooger dan 1200 Ned. el. Daartoe behoort de Czerna Hora (2000 Ned. el).
In het zuidoosten volgen dan weder kristallijnen gesteenten, door bezonkene lagen omgeven. Siebenbürgen vormt eene van alle zijden door bergen omsloten kom, die slechts door enkele kloven een uitweg heeft voor hare wateren. Tusschen het gebergte en de bodem der kom ligt eene met bosch begroeide, cocéne gordel, en men vindt er vooral veel trachiet. De hoogste bergkammen zijn er kaal of met schrale weiden bedekt, en beneden den woudgordel heeft men woeste gronden en welbebouwde landen.
Het hoogst verheft zich het randgebergte naar de zijde van Walachije in de Transsylvanische Alpen met de bergpassen van Tömös en Törzburg, den diepen Rooden Toren-pas en den Vulkaan-pas: hier heeft men den Boecsec (2600 Ned. el), terwijl sommige toppen van het Fogarasj-gebergte nog hooger rijzen. Van den westelijken zoom, het Siebenbürgsche Ertsgebergte, verheffen zich een aantal toppen ter hoogte van 1650 Ned. el, en de Piétroberg rijst ter hoogte van 2200 Ned. el. Boven het binnenland, 300 — 500 Ned. el boven den zeespiegel gelegen, verheffen zich hier en daar aanzienlijke toppen van trachiet. In het meest zuidelijke gedeelte der Carpathen vindt men de toppen van het Banaat ter hoogte van 1000 tot 1000 Ned. el. Men heeft er tusschen de oorspronkelijke gebergten hier en daar watervormingen, waaronder ook steenkolen. In dat zuidelijk gedeelte liggen de meest-beroemde geneeskrachtige bronnen van Hongarije, waarbij zich de warme bronnen van Mehadia bevinden, welke reeds in de dagen der Romeinen gebruikt werden.
De Carpathen zijn in Opper-Hongarije, het Banaat, het Siebenbürgsche Randgebergte en in Boekowiena zeer rijk in kostbare ertsen: goud, platina, zilver, koper, zink, lood, ijzer enz. zoekt men er niet te vergeefs. Tot de edelgesteenten behoort er vooral de edele opaal. Tot nu toe bezit dat gebergte een verbazenden rijkdom van hout, en op de hooge bergweiden is er de schapenfokkerij van groot belang.