Biechtgeheim of liever het zegel der biecht (sigillum confessionis) noemt men de verpligte geheimhouding van den geestelijke met betrekking tot alles, wat hem in de biecht is toevertrouwd. Tot die geheimhouding vermaanden reeds de kerkvaders in de 4de
en 5de eeuw, doch eerst in de 12de eeuw heeft Innocentius III daarover een bepaald decreet uitgevaardigd.
Volgens het canonieke regt kan een biechtvader niet gedwongen worden, iets te vermelden van hetgeen hij van den biechteling vernomen heeft, zelfs niet door de regtbank, en is de schennis van het geheim der biecht eene hoofdmisdaad, die met levenslange gevangenis wordt gestraft. Intusschen heeft men het gevaar, daarin gelegen, in sommige landen verminderd door, met betrekking tot crimineele zaken, vast te stellen, dat de geestelijke gehouden is om aan de overheid kennis te geven van ’t geen hem in de biecht is toevertrouwd, zoodra hierdoor een gevaar, dat den Staat bedreigt, afgewend, eene misdaad verhoed of het nadeelig gevolg van een volvoerd misdrijf vermeden kan worden.