biechtgeheim
...
Van Dale Uitgevers (1950)
o. (-en), 1. verplichting voor de biechtvader om het stilzwijgen te bewaren over hetgeen voor hem in de biecht is beleden ; 2. (fig.) zeer groot geheim.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Wiktionary (2019)
biechtgeheim - Zelfstandignaamwoord 1. de verplichting om datgene wat de priester tijdens de biecht verneemt geheim te houden ♢ Hij moest zich aan zijn biechtgeheim houden. Woordherkomst samenstelling van biecht(werkwoord) en geheim
Professor mag. dr. J.B. Kors o.p. (1967)
de verplichting van den → biechtvader om de in de → biecht vernomen zonden nimmer bekend te maken. Het laat geen enkele uitzondering toe, onder geen enkele omstandigheid. Alleen de instemming van den → biechteling, vrij, wezenlijk en duidelijk gegeven, zou den biechtvader van deze verplichting ontslaan. Degene, die het biechtgeheim r...
Prof. dr. J.C. Groot (1955)
is de kerkelijk-ambtelijke plicht van de biechtvader om alles geheim te houden, wat hij in de belijdenis van de biechteling gehoord heeft. Niet alleen het rechtstreekse doorvertellen van zonden valt er onder, maar ook alles wat aan anderen aanleiding zou kunnen geven om gebiechte zonden af te leiden of zelfs maar te vermoeden. Verder zie Ambtsgehei...
E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)
(sigillum confessionis, lett.: zegel der biecht) noemt men de plicht van de biechtvader om onvoorwaardelijk alles geheim te houden, wat hij door iemands sacramentele biecht te weten komt en de plicht buiten de biecht nooit ten nadele van de biechteling gebruik te maken van de kennis in de biecht verkregen. De plicht van het biechtgeheim gron...
M. J. Koenen's (1937)
o. (verplichting van den biechtvader tot geheimhouding van de in de biecht beleden zonden).
Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)
Biechtgeheim - Daar Christus de biecht der doodzonden oplegde, gebood hij meteen, als wijze Wetgever, het noodige middel, nl. het b., om die wet door menschen te doen onderhouden, en om het geestelijk welzijn der geloovigen en hun vertrouwen in de biecht te verzekeren. Die verplichting ontstaat dus uit Gods wil; ze werd ook door het kerkelijk recht...
Jozef Verschueren (1930)
('bi:cht) o. 1. Eig. verplichting van de biechtvader tot geheimhouding van de in de biecht beleden zonden. 2. Metf. groot geheim.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: