Merkwaardige personen van dezen naam zijn:
Andreas, ridder non Baumgartner, een verdienstelijk natuuronderzoeker. Hij werd geboren den 23sten November 1793 te Friedberg in Bohemen en bestemd voor de betrekking van onderwijzer aan eene Duitsche school. Al spoedig ontving hij onderrigt in het Latijn , maar hij gevoelde eene bepaalde neiging voor de wiskundige wetenschappen.
In 1810 bezocht hij de universiteit te Weenen en werd er weldra adsistent eerst voor de wijsbegeerte en vervolgens voor de wis- en natuurkunde. In 1817 benoemde men hem tot professor aan het lycéum te Olmutz en hij schreef een paar belangrijke werken over natuurkunde en mechanica. In het begin van 1823 keerde hij naar Weenen terug en hield er voorlezingen over de natuurkunde, — voorts op de zon- en feestdagen over populaire werktuigkunde ten behoeve van ambachtslieden. De vrucht van deze was zijne “Naturlehre”, die algemeen als handboek gebruikt werd en onderscheidene uitgaven beleefde. Later zag hij zich door eene keelziekte gedrongen, om zijne voorlezingen te staken en hij werd opzigter van fabrieken, en vervolgens van Rijkswege belast met den aanleg van telegraafdraden en spoorwegen.
Na de gebeurtenissen van Maart 1848 aanvaardde hij in het ministérie Pillersdorf de portefeuille van mijnen en openbare werken, maar hij legde ze neder bij de optreding van het ministérie Doblhof. Toen nam hij de leiding op zich eener afdeeling in het ministérie van financiën. In Mei 1851 werd hij plaatsvervanger van Bruck als minister van koophandel, nijverheid en openbare werken. In die dagen werd hij ook benoemd tot president der Academie van Wetenschappen. In 1854 werd hij vrijheer; een jaar later verliet hij het ministérie en schreef als ambteloos burger zijne “Mechanische Theorie der Warme (1864),” waarna hij den 30st™ Julij 1865 overleed.
Gallus Jacob Baumgartner, oud-landamman van het kanton St. Gallen en een der aan- zienlijkste staatsmannen van Zwitserland. Hij was de zoon van een handwerksman, geboren den 18den October 1797 te Altstätten, en bezocht eerst het gymnasium te St. Gallen en vervolgens de regtsgeleerde school te Freiburg. Reislust en kenniszucht bragten hem in 1816 te Weenen, waar hij zich met de studie der staatswetenschappen bezig hield, terwijl hij door het geven van privaatlessen in zijn ouderhoud voorzag. Hij werd er lid van eene letterkundige vereeniging van jonge Zwitsers, welke de achterdocht wekte der policie, zoodat hij van 1819 tot 1820 gevangen gehouden en vervolgens over de grenzen gebragt werd. Men benoemde hem tot directeur van het openbaar archief te St.
Gallen, in 1825 tot lid van den Grooten Raad en in 1826 tot eersten staats-secretaris. Hij was steeds een ijverig strijder voor openbaarheid, vrijheid van drukpers, voor de zelfstandigheid van het Zwitsersche eedgenootschap, en tegen allen ultramontaanschen dwang en elke pressie van het buitenland. Als redacteur van den “Erzähler” en later van de “Neue Schweizer Zeitung” zocht hij zijne vaderlandlievende gevoelens te verspreiden. In 1841 nam hij zijn ontslag als lid van den Kleinen Raad, maar aanvaardde dat lidmaatschap weder in 1843. Hij bleef ijverig de belangen van zijn vaderland bevorderen en gaf in 1866 een merkwaardig werk in het licht, getiteld; “Die Schweiz in ihren Kämpten und Umgestaltungen van 1830—1850.”