Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Bamian

betekenis & definitie

Bamian of Bamija is de naam van een merkwaardig dal in het noorden van Afgha­nistan. Het is doorsneden van den eenigen bruikbaren weg van Kaboel naar Toerkestan en dus zoowel voor den handel als uit een stratégisch oogpunt van groot gewigt. Het is ongeveer ½ uur gaans breed, zeer vrucht­baar en besloten tusschen, steile conglomeraat-wanden.

Men vindt er eene menigte overblijfselen eener oud-Indische beschaving, zooals afgodsbeelden, grotten, benevens de puinhoopen der stad en citadel Ghoeghoeleh. Men vermoedt, dat aldaar het Alexandria ad Caucasum der Ouden heeft gestaan. Een paar geogr. mijlen meer oostwaarts verheffen zich de bouwvallen der vesting van Zohak aan een der wegen van Bamian naar Kaboel; zij bestaan uit muren, torens enz. van gebak­ken steen, omgeven door een wal ter hoogte van 20 Ned. el. De reeds vermelde grotten zijn aan beide zijden in de schier loodregte wanden in verbazende menigte uitgehouwen en met bouwkunstige sieraden getooid. Het geheel vormt eene verbazend groote grotten­stad (Vaminagari in het Sanskriet). De onderste grotten dienen thans tot rustplaats voor de karavanen. Onder de afgodsbeelden zijn twee van reusachtige grootte, een man­nelijk en een vrouwelijk beeld, Sangsal en Sjamoema genaamd.

Het eerste is 40, het tweede 20 Ned. el hoog. Zij zijn uit de le­vende rots gehouwen en met kalk wit ge­maakt. Beide zijn in ruime nissen geplaatst, die met borstbeelden en dergelijke figuren be­schilderd zijn. De twee beelden zijn echter geenszins ongeschonden bewaard gebleven, — vooral het mannelijke beeld draagt vele spo­ren eener opzettelijke vernieling. Men onder­stelt, dat deze overblijfselen in verband staan met de godsdienst van Boeddha. Op alle hoog­ten in Bamian verheffen zich sierlijke, slanke torens, die door sommige geleerden als alta­ren worden beschouwd.