Bakacs (Thomas), in het comitaat Szathmar in Hongarije geboren, was de zoon van een lijfeigene. Hij studeerde te Weenen en te Padua en werd secretaris van Matthias Corvinus. Weldra zag hij zich in den adelstand verheven, en zijne ongemeene sluwheid bezorgde hem de bisschoppelijke waardigheid.
In 1505 werd hij kardinaal, en met het voornemen, om zich de driedubbele kroon op te zetten, reisde hij ten tijde van het Lateraansch concilie naar Rome. Zijn toeleg mislukte, en in 1513, bij den dood van Julius II, herhaalde hij het zonder gunstig gevolg. Nu ontving hij verlof om een kruistogt tegen de Turken te verkondigen. Hij deed dit vooral te Ofen en liet een gouden kruis voor zich uit dragen, om het volk op te winden.
Weldra waren onder Georg Bosa (Székely) 40000 man bijeen. Dat leger trok echter niet op tegen de Turken, maar tegen den adel, zoodat het aan Johann Zapolya (1514) moeite kostte, het uiteen te jagen. Zoo was Bakacs de oorzaak van den gruwe- lijken boeren-oorlog in Hongarije. Hij overleed in 1524, een ontzettend groot vermogen aan zijne erfgenamen nalatende.