Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-07-2018

Concilie

betekenis & definitie

Concilie (concilium) of kerkvergadering noemt men in de R. Katholieke Kerk eene vergadering van Kerkvorsten, die bijeenkomen om kerkelijke zaken te behandelen en bepalingen omtrent de Kerk vast te stellen. Het ontstaan van conciliën dagteekent uit de 2de helft van de 2de eeuw. Zij werden geboren uit de behoefte aan verzet tegen rigtingen, die men voor de Kerk gevaarlijk achtte. Men hield de eerste in Klein-Azië, om de Montanistische bewegingen te bestrijden en over den tijd van het Paaschfeest te beslissen; in den aanvang der 3de eeuw vindt men dergelijke vergaderingen in Griekenland en niet lang daarna in Afrika en Italië.

Tot hare leden behoorden aanvankelijk de bisschoppen, terwijl de presbyters er wel zitting, maar slechts eene raadgevende stem hadden. De aldaar genomene besluiten omtrent de leer, de eere-dienst en het leven werden beschouwd als vastgesteld door den Heiligen Geest. Doorgaans hield men ze in de hoofdsteden der provinciën, en de daar gevestigde bisschoppen waren voorzitters. De eerste conciliën zijn door den bisschop van één of door de bisschoppen van eenige naburige gewesten zamengeroepen. Later werden er rijks-conciliën of liever oecuménische of algemeene conciliën gehouden, benevens zoodanige, die zich tot afzonderlijke bisdommen of gewesten bepaalden. De oecuménische, weleer door den Keizer zaamgeroepen, golden als vertegenwoordigende ligchamen van de geheele Christenheid, en de besluiten, daar genomen en door den Keizer bekrachtigd, stonden gelijk met de wetten des rijks. Alleen bisschoppen hadden er zitting en stem. De besluiten over de leer droegen den naam van symbolen, die over de zeden en gebruiken den naam van canons.

Het eerste algemeene concilie was dat van Nicaea (325). Gedurende de Ariaansche verdeeldheden werden onderscheidene conciliën gehouden, doch de zegevierende partij erkende later enkel de zoodanige als wettig, die besluiten genomen hadden in haren geest. — Conciliën, die zich tot bisdommen bepaalden, werden gewoonlijk door een aartsbisschop zamengeroepen, en in Afrika hield men regelmatig zulke kerkvergaderingen onder de leiding van den bisschop van Carthago, zoo ook te Constantinopel, Alexandria, Antiochië enz. Vaak ook vereenigden zich de Oostersche en Westersche bisschoppen onder het voorzitterschap van dien van Rome. De groote kerkvergaderingen duurden in het Oosten voort tot aan den strijd over de beelden, en daarna riep de patriarch van Constantinopel eene uitgelezene schaar van bisschoppen in zijne nabijheid. In het Westen werden de algemeene conciliën door nationale vervangen, waartoe de vorst van een land veelal de bisschoppen opriep; zoo was het in Spanje, Frankrijk en Duitschland. Sedert Karel de Groote maakten ook de Keizers weder aanspraak op het regt, om zulke vergaderingen te beleggen, doch dit werd hun door de Pausen betwist. Hendrik III, keizer van Duitschland, heeft op de Kerkvergadering te Sutri (1045) 3 Pausen afgezet en een nieuwen aangesteld. Sedert den tijd van Gregorius de Groote zijn de conciliën, door de Pausen in het Lateraan zamengeroepen, als oecuménische beschouwd, doch in de 13de en 14de eeuw zijn ook buiten Rome eenige algemeene Kerkvergaderingen onder de leiding van Pausen gehouden.

Zij ontvingen na de groote scheuring der Kerk in den aanvang der 15de eeuw eene nieuwe gedaante, en maakten aanspraak op het hoogste gezag in de Kerk, waaraan ook de Pausen zich moesten onderwerpen, waartegen deze zich echter zegevierend hebben verzet. Niettemin hebben laatstgenoemden na dien tijd doorgaans het houden van algemeene conciliën niet bevorderd. De voorlaatste, op aandrang van Karel de V door Paulus III zamengeroepen, om over de aangelegenheden der Hervorming te beraadslagen, was die van Trente (1545—1563). Hier werd niet alleen de R. Katholieke leer tegenover de Protestantsche gehandhaafd, maar ook het regt der Pausen op bekrachtiging en uitlegging der concilie-besluiten vastgesteld. Later bleef echter de strijd bestaan tusschen het curialistische en episcopalistische stelsel. Volgens het eerste bezit de Paus krachtens zijne onfeilbaarheid de volle kerkelijke souvereiniteit, — volgens het tweede is hij onfeilbaar voor zoover hij als voorzitter van het concilie de besluiten van dit laatste omtrent geloof en leven verkondigt, terwijl zijne bekrachtiging enkel aanduidt, dat die besluiten op wettige wijze genomen zijn. Het jongste (Vaticaansche) concilie heeft ten gunste van het eerste stelsel beslist. Tusschen de twee laatstgenoemde concilies is geene gehouden, daar het dogma der onbevlekte ontvangenis na het hooren van een raad van kerkvorsten door Pius IX is afgekondigd.

De oecuménische conciliën, door de R. Katholieke Kerk als wettig erkend, zijn behalve dat der Apostelen te Jerusalem, het eerste concilie te Nicaea (325), waar de leer van het zoonschap Gods tegen Arms en zijne volgelingen is vastgesteld, — het eerste concilie te Constantinopel (381) Onder Theodosius de Groote, dat de leer van den Heiligen Geest nader bepaalde, — het eerste concilie te Ephese (431) onder Theodosius de Jongere, hetwelk, tegen Nestorius en zijne aanhangers gerigt, besluiten nam over de godheid van Christus en over Maria, — het concilie te Chalcedon (451) onder keizer Marcianus, dat besluiten nam omtrent de leer van de vereeniging der goddelijke en menschelijke natuur in Christus tegen den abt Eutyches en de Monophysieten, — het tweede concilie te Constantinopel (553) onder Justínianus over de synode te Chalcedon, over Origenes en de drie kapittels, — het derde concilie te Constantinopel (681) onder keizer Constantinus V Pogonatus tot veroordeeling der Monotheléten, — het tweede concilie te Nicaea (787) onder keizerin Irene en haren zoon Constantijn tot wederinvoering der beelden, waartegen Karel de Groote eene kerkvergadering te Frankfort (794) hield, — het vierde concilie te Constantinopel (849) onder keizer Basilius en Adrianus II, — het eerste Lateraansche concilie te Rome (1122) onder Hendrik V, belegd door Calixtus II wegens den twist over de investituur, — het tweede Lateraansche concilie (1139) onder Koenraad III en Innocentius II, — het derde Lateraansche concilie (1179) onder Frederik I, zamengeroepen door Alexander III, — het vierde Lateraansche (1215) onder Frederik II en Innocentius III, waar de leer der transsubstantiatie bekrachtigd werd, — het eerste concilie (oecuménische synode) te Lyon (1245) onder Frederik II en Innocentius IV, — het tweede concilie te Lyon (1247) onder Rudolf I en Gregorius X, — het concilie (synode) te Vienne (1311) onder Hendrik VII en Clemens V, — het concilie te Constanz (1414—1418), eene groote en plegtige kerkvergadering, waar de stelling, dat een algemeen concilie boven den Paus staat, bekrachtigd werd, waar de veroordeeling van Johannes Husz en van Hiërónymus van Praag plaats had, — het concilie te Basel (1431—1449) onder de keizers Sigismund, Albrecht II en Frederik III en onder paus Pugenius IV, waar men eene verbetering der kerkelijke tucht wilde vaststellen, wier gezag evenwel van het oogenblik af, waarop de vergadering door den Paus gesloten werd, niet is erkend, — het hoogst merkwaardige concilie van Trente (1545—1563) onder Karel V en Ferdinand II door Paulus III zamengeroepen, — en eindelijk het Vaticaansche concilie (1869—1870) door Pius IX belegd, waardoor de onfeilbaarheid van den Paus werd vastgesteld. Men zie voorts over de beide laatste conciliën onder de woorden Trente en Vaticaan. Omtrent Protestantsche Kerkvergaderingen raadplege men het artikel Synode.