Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 12-01-2018

Attribuut

betekenis & definitie

Attribuut is datgene, wat aan eenig voorwerp wordt toegekend, — derhalve zijne eigenschappen en alzoo zijne kenmerken. Een voorwerp is in zijn aard eene zamenvatting dier kenmerken, waardoor het zich van alle overige voorwerpen onderscheidt. Zulke eigenaardige kenmerken zijn de wezenlijke kenmerken der dingen, — wél te onderscheiden van de zoodanige, die daaruit bij gevolgtrekking afgeleid kunnen worden. Noemt men den mensch een dier met rede begaafd, dan zijn dier en rede wezenlijke kenmerken, terwijl uit het kenmerk dier voortvloeit, dat hij een bewerktuigd schepsel is, dat hij gevoel heeft enz. Desgelijks volgt uit het kenmerk rede, dat hij denkbeelden vormt, oordeelt enz. Al deze afgeleide kenmerken, welke desgelijks tot het wezen van eenig voorwerp behooren en onmisbaar zijn, zooals — wat wij met betrekking tot den mensch gezegd hebben — bewerktuigd ligchaam, gevoel hebben, denkbeelden vormen, oordeelen enz., zijn attributen. Zij zijn, evenals de wezenlijke kenmerken, van tweevoudigen aard, namelijk gemeenschappelijke, die men bij verscheidene voorwerpen van hetzelfde geslacht aantreft, en eigenaardige, die men bij slechts één dezer voorwerpen vindt. Het is een gemeenschappelijk attribuut van den mensch, dat hij een bewerktuigd wezen is, — en een eigenaardig attribuut, dat hij oordeelt.

Op het gebied der beeldende kunst, vooral der beeldhouwkunst, zijn attributen bepaalde teekens of sieraden, die als zinnebeelden van zekere eigenschappen aan de hoofdfiguren worden toegevoegd, om hieraan meer duidelijkheid te geven. Het gebruik van attributen komt hier voort uit het onvermogen der kunst om eigenschappen des geestes en denkbeelden uit te drukken, vooral wanneer deze als iets zelfstandigs voorgesteld moeten worden, alsmede om bepaalde omstandigheden en geschiedkundige feiten te doen uitkomen zonder aan deze een aanmerkelijken omvang te geven. Om de strekking of den zin der figuren te verklaren, neemt men derhalve zijne toevlugt tot voorwerpen, en men onderscheidt ze in wezenlijke en toevallige. Tot de wezenlijke behooren de sprekende zinnebeelden, bijvoorbeeld de honigbij als zinnebeeld der nijverheid, de maankop als zinnebeeld van den slaap, de slang, die zich zelve in den staart bijt, als zinnebeeld der eeuwigheid. Daar deze echter als zelfstandig geheel kunnen genomen worden, moet de kunstenaar ze zooveel mogelijk vermijden, omdat zij ligt afbreuk doen aan de eenheid van zijn werk. Hij kieze liever zulke wezenlijke attributen, die alleen in verband met het geheel een zelfstandig bestaan hebben, zooals vleugels voor engelen, een vinger op djen mond voor Harpócrates, het slangenhaar der Furiën, den stralenkrans der Heiligen enz. Zulke attributen smelten zamen met zijn kunstgewrocht, en de eenheid blijft bewaard. Toevallige attributen zijn zoodanige, die men in den loop der eeuwen als zoodanig heeft aangenomen, zonder dat in hun aard en wezen eenige grond te vinden is voor de beteekenis, die men er aan hecht, bijvoorbeeld het kruis als een zinnebeeld van het geloof, het anker als een zinnebeeld van de hoop, de duif als het zinnebeeld van den heiligen geest, de palmtak als het zinnebeeld van den vrede enz. Daar het de strekking der attributen is om als bijzaak en niet om als hoofdzaak te dienen, zoo kunnen zij nimmer de gebrekkige uitdrukking of voorstelling der hoofdfiguur vergoêlijken. Dergelijke attributen zijn onnoodig voor de poëzie, daar deze in warme taal uitdrukt, wat de beeldende kunst slechts in zwijgende vormen kan aanwijzen.

Op het gebied der theologie zijn attributen die eigenschappen van God, welke Hem als absoluten geest (in abstractie) toegekend worden, zooals almagt, eeuwigheid enz.; men moet ze wél onderscheiden van de praedicaten, namelijk die eigenschappen, die Hij in zijne, betrekking tot het Heelal (in concreto) bezit, zooals schepper, bestuurder enz., en van de propriëteiten, die met de leer der drieéénheid in verband staan.

< >