Aster (Aster L.) is de naam van een omvangrijk plantengeslacht; zijne soorten versieren vooral de prairieën van Noord-Amerika.
De aster behoort tot de familie der zamengesteldbloemigen en onderscheidt zich door lintvormige vruchtbare vrouwelijke randbloemen, terwijl de buisvormige schijfbloemen tweeslachtig zijn. De vruchten zijn spilvormig, eenigzins zamengedrukt en op een naakten vruchtbodem ingehecht; ze zijn met een harig, eenrijig zaadpluis voorzien. De straalbloe- men zijn paars, blaauw, rood of wit, de schijfbloemen geel. Zeer bekend is bij ons de gewone aster (A. chinensis L.), die reeds lang in China en Japan wordt gekweekt en sedert eene eeuw ook in Europa aanwezig is. Men zaait het zaad vroeg in het voorjaar op verschillende tijden om te langer het genot te hebben van den bloei. De planten vorderen een vetten grond, veel zonneschijn en veel vochtigheid.
Van de gewone aster heeft men een groot aantal verscheidenheden. Andere fraaije soorten zijn A. alpinus L. met korten steel en blaauwe straalbloemen, — en vooral A. Sikkemensis Hook., die van den Himalaya afkomstig is. Van laatstgenoemde geven wij eene afbeelding op ¹/₄ der natuurlijke grootte, namelijk in a een geopend bloemhoofdje zonder bloemen, in b eene straalbloem en in c eene schijfbloem — beide laatste in natuurlijke grootte.
In vele tuinen heeft men Amerikaansche soorten, die meestal door scheuring der wortels vermenigvuldigd worden. Vele soorten moet men om de twee of drie jaar van plaats doen veranderen, omdat zij zich anders te ver verspreiden. Men zegt, dat deze asters ook voor veevoeder geschikt zijn.Tot onze inlandsche soorten behooren de zoutwater-aster (A. Tripolium), die aan den zeekant en op brakke gronden groeit, — de purper-aster (A. puniceus), die hier en daar in Gelderland en Utrecht gevonden wordt, enz. De eerste heeft gele schijf- en paarse straalbloemen, — de tweede stengelomvattende bladeren en een harigen, rosachtigen stengel.