Ardennen (De) of het Ardennenwoud (Arduenna sylva bij de Romeinen) is een uitgestrekt boschrijk gebergte in het zuidoosten van België. Zij zijn oostwaarts onmiddellijk verbonden met het Hooge Veen en den Eifel en vormen tusschen de Moesel en de Maas eene woeste bergstreek, die aan de overzijde der Maas langs de oevers der Sambre allengs in het Vlaamsche laagland overgaat.
De Ardennen behooren tot het graauwak- en leisteen- gebergte van de Beneden-Rijn, hetwelk zich in het brongebied van de Schelde en Oise uit de vlakte van Noord-Frankrijk langzamerhand verheft en in Westphalen in boschrijke vlakten afdaalt, terwijl tusschen Bingen en Bonn de Rijn er zich een weg doorheen gebaand heeft. Zij behooren tot de lage gebergten en hebben eene gemiddelde hoogte van 550 Ned. el boven de oppervlakte der zee. Hunne hoogste toppen verheffen zich niet veel meer dan 700 Ned. el. Zij dragen uitgebreide hoogvlakten, welke van de Maas met hare zijrivieren, de Chiers, de Semoy, de Lesse en de Ourte, en van eenige andere riviertjes, die naar de Moesel vloeijen, zooals de Orne, de Sure en de Alzette, doorsneden zijn.
De hoogste gedeelten zijn er in het algemeen woest. Men heeft er zoowel uitgestrekte heidevelden als groote moerassen. In de valleijen daarentegen vindt men uitmuntende weiden en vruchtbaar bouwland. De bosschen zijn er de voornaamste rijkdom der bergstreek; zij bestaan vooral uit eiken en beuken, waarmede elzen-, berken- en esschenboomen vermengd zijn. Pijnboomen en sparren zijn er weinig. Na de bosschen zijn er de ijzermijnen van het grootste belang; zij verschaffen werk aan 20.000 personen. Van minder gewigt zijn er de zilver-, koper-, lood-, zinken bruinsteengroeven. Ook steenkolen worden aan den noordelijken en westelijken voet der Ardennen in groote hoeveelheid opgedolven. De laatste beer is er in 1756 geschoten, maar wolven zijn er nog altijd aanwezig.
Het Ardennenwoud was reeds bekend aan de oude Romeinen, — aan Caesar, Strabo en anderen. Het werd in die dagen beschouwd als een heilig bosch en besloeg een groot gedeelte van Gallia Belgica, zoodat het zich van de Rijn tot aan de Sambre uitstrekte. Het was bepaaldelijk aan Diana gewijd, die hier den bijnaam droeg van Arduinna of Arduenna. Er zijn nog vele overblijfselen der Diana-dienst aanwezig. Van deze bezit het Muséum te Trier een torso van een groot witmarmeren standbeeld dier godin, hetwelk als kunstgewrocht eene hooge waarde heeft.