Arbogastes uit Aquitanië geboortig, was een veldheer ten tijde van keizer Gratianus (375 tot 383 na Chr.). Hij streed tegen de Duitschers aan de Rijn en aan de Donau, was na het vermoorden van Gratianus als “magister militum” aanvoerder van het leger van Valentinianus II en in die betrekking tot steun van het Westersche Rijk tegen de Barbaren.
Zijne magt was nagenoeg onbeperkt; alle eerambten en waardigheden deelde hij uit naar willekeur. Te laat deed Valentinianus eene poging om als zelfstandig gebieder tegenover het hoogmoedig legerhoofd op te treden. Toen hij hem te Vienne een schriftelijk ontslag overreikte, scheurde Arbogastes het in stukken en wierp het hem voor de voeten met de woorden: “Ik heb mijne waardigheid van u niet ontvangen, gij kunt ze mij dus ook niet ontnemen!” De Keizer sprong op om den vermetele te doorboren, maar de wacht kwam tusschen beiden en verhinderde den moord. Weinige dagen daarna verkeerde de Keizer niet langer in het land der levenden (392). Het algemeen gevoelen beschuldigde Arbogastes als de oorzaak van zijn dood. Doch deze liet het gerucht verspreiden, dat Valentinianus zich zelven uit radeloosheid om het leven had gebragt, en om alle vermoedens van zich af te wenden, schonk hij de kroon aan den magister officiorum Eugenius. Hij gebruikte dezen als het werktuig zijner heerschzucht. Een gezantschap bragt aan Theodosius, keizer van het Oostersche rijk, de tijding van den dood van Valentinianus en begeerde van hem dat hij den nieuwen Keizer erkennen zou. Theodosius ontving het gezantschap, omdat hij zich op dat oogenblik niet in staat bevond om met Arbogastes te strijden, maar hij trok twee jaar daarna met een leger, waarin hij Hunnen, Gothen, Alanen, Ibériërs enz. had opgenomen, naar Italië en versloeg er aan den oever van de Frigidus (Wippach) bij Aquileja de Galliërs met den keizerlijken stroopop. Laatstgenoemde werd gevangen genomen en onthoofd. Arbogastes ontkwam en vlood naar het gebergte; hier doolde hij 2 dagen rond en stortte zich toen wanhopig in zijn zwaard.