Antium is eene zeer oude stad in Latium, gelegen op eene rotsachtige landtong, die zich ver uitstrekt in de Tuscische zee. Volgens de sage is zij gesticht door een zoon van Odysseus (Ulysses) en Circé. Aanvankelijk was' zij de verblijfplaats van Tyrrheensche zeeroovers, terwijl er ook in lateren tijd vele roofschepen te huis behoorden. Zij werd in het jaar 468 vóór Chr. door de Romeinen ingenomen en als eene veroverde stad behandeld. De Romeinsche volkplanting, die er achterbleef, betoonde zich weldra vijandig jegens Rome, zoodat Antium in 338 vóór Chr. ten tweedenmale ingenomen en van nieuwe kolonisten voorzien werd.
Langzamerhand bereikte de stad haren hoogsten bloei, welke tot aan het tijdperk der keizers voortduurde. Nero, die, even als zijn voorganger Caligula, hier het levenslicht aanschouwde, deed er de haven herstellen en versierde haar met tempels en paleizen. In lateren tijd hebben vooral de invallen der Saracenen haar vernield. Nadat Paus Alexander VI de haven had laten dempen, werd deze in de 17de eeuw gedeeltelijk weder geopend, en aan haren oever verrees het dorp Porto d’Anzio. Prachtige bouwvallen, zooals die van het paleis van Nero enz., wijzen ons op de voormalige grootheid der stad. Van den weleer beroemden tempel van Fortuna zijn slechts eenige puinhoopen overgebleven, maar des te merkwaardiger zijn bij het naburig dorp Nettuno de onder het zeewater bedolven overblijfselen van een tempel van Neptunus. Te Antium zijn de meestberoemde kunstgewrochten der Oudheid, zooals de Apollo van Belvedère, de zwaardvechter van het paleis Borghese enz., opgedolven.