Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Amazonen-rivier

betekenis & definitie

(De) Amazonen-rivier, ook de Marannon (Mare an non ? zee of geen zee) en de Maranham genaamd, is de grootste rivier, die wij kennen. Zij ligt in Zuid-Amerika. Hare bronnen zijn te vinden in den bergknoop van Pasco, waar op het gebied van Peru 3 Cordillera-takken naar het noordwesten loopen. Hier ontspringt tusschen den westelijken en middelsten tak uit eene zamenvloeijing van de Aguamiras en Chavinello (Tanguaraga) de Amazonen-rivier. Zij spoedt zich gedurende haren bovenloop, die voor ligte vaartuigen bruikbaar is, over een afstand van 110 geographische mijlen door een lengtedal naar het noorden. In den aanvang van haar korten middelloop wendt de rivier zich naar het oosten.

Zij dringt er hare wateren, die zich over eene breedte van 130 tot 160 Ned. el hebben uitgebreid, door eene engte van slechts 50 Ned. el en vormt 13 pongos of stroomversnellingen. Eene van deze — die van Manseriche — is 11/2 geographische mijl lang en wordt met de Donau-poort van Orsowa vergeleken. Loodregt verrijzen hier de rotsen aan weêrszijden van den stroom, die er tot 11/10 van zijne vroegere breedte is vernaauwd. De kracht der zaâmgeperste wateren heeft er holen gespoeld in het gesteente. Bij Rentema neemt de bene-denloop een aanvang; deze is er 440 geographische mijlen van den mond verwijderd en ligt er 350 Ned. el boven de oppervlakte der zee. Volgens von Humboldt is de rivier er zoo breed als de Rijn bij Mainz. De benedenloop kent geene watervallen of stroomversnellingen en geenerlei belemmering voor de scheepvaart. De statige stroom kronkelt er door lage vlakten met een verval van 1/2 Ned. el — von Martius noemt het dubbele bedrag — op elke geographische mijl. Weldra is hij 4000 Ned. el breed, — vervolgens tweemaal zoo breed met eene diepte van 100 Ned. el. Hier en daar verdeelt die ruime plas zich in talrijke armen tusschen boschrijke eilanden, elders gelijkt hij op eene uitgestrekte binnenzee met welig begroeide kusten, waar de wilde dieren ter bevrediging van den dorst slechts op enkele plekken paden hebben gemaakt in het ondoordringbaar zamenweefsel van slingerplanten. Nog eenmaal, bij Obydos, vernaauwt zich de rivier tusschen rotswanden tot eene breedte van 1500 Ned. el (Engte van Pauxis). Later gelijkt zij op een zoetwater-meer, waar men uit het midden naauwelijks de oevers kan onderscheiden. De eb en vloed der zee werken tot aan laatstgemelde vernaauwing. Eindelijk brengt de rivier door een mond, die over eene breedte van 12 geographische mijlen eene menigte eilanden telt, hare troebele wateren in den Atlantischen Oceaan. In dien mond ontwaart men het indrukwekkend na-tuurverschijnsel, dat met den naam van “pororoca” bestempeld wordt. De zeevloed, opgehouden door het uitstroomend rivierwater, verbreekt eindelijk op eens dien tegenstand, rolt over het rivierwater heen en rijst plotselijk omhoog met een geraas, dat men op een afstand van 11/2 geographische mijl hooren kan. Op ondiepten verheft zich die binnendringende golf ter hoogte van 5 Ned. el, terwijl zij op zeer diepe plaatsen bijna geheel en al verdwijnt.

Men schat de uitgestrektheid van het stroomgebied der Amazonen-rivier op 98000 tot 120000 vierkante geographische mijlen. Het breidt zich uit tot 20° Z. B., zoodat 9/10 van de Zuid-Amerikaansche keerkringsregens, die ten zuiden van den evenaar vallen, derwaarts vloeijen. Noordwaarts gaat het niet verder dan tot 4°. De rivier stroomt door een ontzettend groot woudgewest. Zij is 770 geographische mijlen lang, maar die lengte klimt tot 18000 mijlen, wanneer wij al hare zijrivieren er bijvoegen. Zij ontvangt aan haar regteroever de Huallaga (Huanuco), de Ucayale (Apurimac), de Purus, de Madeira, de Topayos (Arinos) en de Xingu (Paranaïba), en aan haar linkeroever de Napo, de Caqueta (Yapura) en de reusachtige Rio Negro. Sommige van deze, zooals de Ucayale en de Rio Negro, behoeven bij de zamenvloeijing voor de hoofdrivier niet onder te doen.

In den tijd der overstrooming — van Januarij tot Maart — rijst de Amazonen-rivier omstreeks 13 Ned. el. Von Martius vond er aan de boomen slib tot eene hoogte van 17 Ned. el. De dieren nemen dan de vlugt naar het binnenland, en in de boomtoppen, die boven den waterspiegel uitsteken, ontstaat een eigenaardige, prachtige plantengroei. Eindelijk wijken de wateren, en de woudbewoners keeren terug. In de rivier zelve leven krokodillen, schildpadden en visschen in me-nigte. Een gedeelte der rivier, tusschen de monden van de Ucayale en van de Madeira, wordt ook wel de Solimoes genoemd.

De mond der Amazonen-rivier werd het eerst in 1499 door Pinzon ontdekt, maar niet vroeger dan in 1544 door Orellana bevaren. De Jezuïeten vestigden zich met talrijke missiën aan haren oever, maar werden uit Zuid-Amerika verdreven. Later werd zij door Spix, von Martius, Pöppig, Maw, Smyth, Avé-Lallemant en vooral door Herndon, een Noord-Amerikaan, bezocht en beschreven. In de laatste jaren is ook Agassiz met eene talrijke expeditie derwaarts getrokken, en wij verwachten met groote belangstelling de uitkomsten van het onderzoek van dien geleerde.