Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Aloë

betekenis & definitie

(De) Aloë is eene plant, die tot de afdeeling der éénzaadlobbige gewassen en tot de groote familie der lelie-achtigen (liliaceën) behoort. De leden van deze dragen veelal bollen, zoo als de hyacinthen, leliën, tulpen enz., maar men vindt er ook, die met vleezig loof zijn voorzien en zich in de gedaante van altijd-groene boompjes vertoonen. Tot deze laatsten behoort de aloë. Zij onderscheidt zich door een buisvormig, van boven regelmatig zesdeelig bloemdek, dat op zijn bodem een suikerhoudend sap afscheidt. Hare zes meeldraden zijn nagenoeg even lang.

Op het vruchtbeginsel verheft zich een driekantige stamper met een driedeeligen stempel. De zaaddoos is vliezig, driehokkig en bevat een groot aantal hoekige of zamengedrukte zaden. De bladeren zijn vleezig, aan den zoom dikwerf van stekels voorzien en zeegroen van kleur met allerlei witte strepen of vlekken. De bloemsteel draagt een tros gele, donker roode of witte bloemen. De soorten van dit geslacht groeijen vooral in Afrika. In den jongsten tijd hebben zij zich ook in Amerika verspreid. Men vindt er tevens in het Oosten en — welligt sedert de heerschappij der Mooren — in het zuiden van Spanje. Oost-Indië levert er ook eenige. Men kent:

Aloë soccotrina Lam. (Fig. 1, a de plant op 1/8 en b de bloem op 3/4 der natuurlijke grootte). Deze is eene gaffelvormig verdeelde struik met hol-bolle, gegroefde, puntige bladeren met getande zoomen en lichte vlekken op de benedenzijde. De bloemsteel is met witte en violette schubben bedekt, het bloemdek vermiljoen-rood met witte boorden en een groen vlekje op de slippen. De stam wordt 2 Ned. el hoog en het blad ruim 3 Ned. palm lang. Deze aloë behoort te huis op het eiland Sokotra en aan de Kaap de Goede Hoop.Aloë soccotrinaAloë vulgaris Lam. met een stam, die zich ter hoogte van 3 tot 7 Ned. palm verheft, en met een groot aantal stengel-omvattende bladeren, die weekvleezig en met doornachtige randen voorzien zijn. De bloemsteel is wel eens eene Ned. el hoog, gewoonlijk enkelvoudig, maar ook wel vertakt. De hangende bloemen zijn geel met groene streepjes. Wél behoort deze plant in het zuiden van Afrika te huis, maar zij is thans over den geheelen keerkringsgordel verspreid en komt zelfs hier en daar in Zuid-Europa voor.

Deze twee soorten leveren de geneeskrachtige aloë. Men maakt insnijdingen in de bladeren en vergadert het hieruit wegvloeijend sap, hetwelk men door het te koken in eene lijvige massa verandert. Ook worden de bladeren in water gekookt. Op deze wijze verkrijgt men de beste soorten van aloë, terwijl de geringere soorten door het koken van het sap der uitgeperste bladeren gewonnen worden. De eerste dragen de namen van aloë soccotrina en aloë lúcida, de laatste die van aloë hepatica en aloë caballina.

Het werkend bestanddeel der geneeskrachtige aloë is eene kristalliserende stof, de aloïne, die men er door middel van koud water gemakkelijk uit afscheiden kan. Zij is ook oplosbaar in warmen alkohol en zinkt bij het verkoelen van dezen in de gedaante van geelachtige, stervormig gerangschikte naalden op den bodem. De smaak van aloïne is eerst zoetachtig en daarna geweldig bitter. Zij smelt bij 150° C. en verandert in eene hars, die zich bezwaarlijk in water, maar zeer gemakkelijk in alkohol oplost, — in eene hars, die in de gewone aloë, gelijk zij in de apotheek verkocht wordt, steeds in meerdere of mindere mate aanwezig is. Behalve deze twee stoffen bevat zij nog andere bestanddeelen. Robiquet vond in aloë soccotrina buiten de aloïne 9 procent albumine, 2 procent gips, sporen van phosphor- en koolzuren kalk, een weinig koolzuur kali en omstreeks ¼ procent gallus-zuur. Door aloë met salpeterzuur te behandelen verkrijgt men een zuur, hetwelk tot het verwen van wol en zijde kan dienen.

In kleine hoeveelheden werkt de aloë afdrijvend en tevens prikkelend en versterkend op de spijsverteringsorganen. Die werking is gelegen in haar vermogen, om de afscheiding der slijmvliezen van de maag en van het darmkanaal te vermeerderen. Het gebruik van grootere giften veroorzaakt pijnlijke prikkelingen en snijdingen in de ingewanden en hevige diarrhee. Ook is men van meening, dat de aloë de gal-afscheiding doet toenemen. Zij doet derhalve goede dienst bij eene gebrekkige spijsvertering en vooral bij verstoppingen, die uit eene zittende levenswijze voortvloeijen; doch daar zij in sommige omstandigheden groot nadeel kan berokkenen, is het van belang, haar nimmer aan te wenden zonder toestemming van een bekwamen arts. De aloë is een bestanddeel van vele hooggeroemde geheime middelen, die algemeen onder het volk zijn verspreid.

Het kweeken van aloë-planten vereischt veel zorg, omdat men ze tegen te veel zonneschijn, droogte en vochtigheid beveiligen moet. Men plaatst ze in een bodem van heide-aarde, zand en teel-aarde. De meeste soorten kan men door stekken vermenigvuldigen. Vele hebben fraaije gevlekte bladeren (a.picta DC.) De boomachtige aloë (a. arborescens Mill.) met zeegroene bladeren, die stekelige randen hebben, is algemeen verspreid. Fig. 2 vertoont ons de fraaije aloë albicans Haw. op 71/4 harer natuurlijke grootte. Haar bladerenkrans gelijkt op dien van het huislook. Hare bloemen zijn wit met groene strepen. In fig. 3 is de aloë spiralis L. voorgesteld, desgelijks op 1/4 harer natuurlijke grootte. Het onderste gedeelte van den stam (b) is digt bezet met driehoekige, spiraalsgewijs geplaatste bladeren. Het bloemdek is digt aan den steel (a) geplaatst, buisvormig en groenachtig van kleur. Zie onder agave.Aloë albicansAloë spiralis