Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 15-11-2017

Alaric

betekenis & definitie

Alaric de eerste, koning der West-Gothen, was een van de merkwaardigste vertegenwoordigers van de krachten, die het Westersch-Romeinsche Keizerrijk deden vallen. Naauwelijks was Theodosius overleden (795), die met krachtige hand de West-Gothen, door zijne voorgangers als bondgenooten erkend, had beteugeld, toen Alaric, de jeugdige en eerzuchtige vorst der West-Gothen, onder voorwendsel, dat de onderstandsgelden niet ten behoorlijken tijd werden opgebragt, aan de Romeinen den oorlog verkondigde en zijn volk tegen de voormalige bondgenooten onder de wapenen riep.

De hoop op buit lokte nog vele andere Barbaarsche stammen van de overzijde van de Donau en uit het verre noorden, en weldra overstroomden deze horden de Romeinsche gewesten tot voor de muren van Constantinopel. De twintigjarige Alaric, tot opperbevelhebber van het gansche leger gekozen, was in de wapenschool van Theodosius gevormd en had reeds vroeg een geweldigen haat ingezogen tegen Rome. Reeds sidderde men te Constantinopel voor dien inval der Barbaren. Maar in plaats van de hoofdstad aan te tasten, begaf Alaric zich naar Griekenland, dat zijne poorten zoowel bij Thermopylae als op de Landengte voor hem opende zonder hem tot wapengeweld te noodzaken. Corinthe, Argos en Sparta gaven zich over op genade en ongenade. Athene kocht zijne veiligheid voor zijne schatten. Overal werden de schoonste gedenkteekenen der Grieksche kunst verwoest, en zelf stak Alaric den prachtigen tempel van Demeter te Eleusis in brand. De laatste hoop om het dubbele Keizerrijk te redden, was gevestigd op de kracht van het Westen. De West-Romeinsche veldheer Stilicho, wien men in den beginne geen verlof had willen geven, om den vijand bij zijn doordringen in Griekenland tegen te houden, rukte thans met zijne ijlings bijeen geroepene legioenen Alaric te gemoet en het gelukte hem, het leger der Gothen in het gebergte van Arcadië op eene ongunstige plek te overrompelen en te omsingelen. Maar terwijl Stilicho, van de zegepraal verzekerd, zich met tooneelvertooningen vermaakte, brak Alaric plotseling op, verdrong de legioenen uit de bergpassen en ontsnapte met zijne gevangenen en met een grooten buit naar Epirus.

Niet lang daarna verscheen een keizerlijk bevelschrift, waarbij Alaric tot praefectus of onderkoning van oostelijk Illyrië werd benoemd, terwijl een ander bevelschrift voorschreef, dat de tuighuizen voor hem geopend moesten worden, zoodat hij zijn leger van Romeinsche wapenen kon voorzien. Toen hij vervolgens (399) door de Barbaarsche stamhoofden tot koning van alle West-Gothen werd gekroond, gevoelde hij zich op nieuw tot oorlogs-ondernemingen geprikkeld. Reeds in het jaar 400 trok hij, schoon niet zonder een bloedigen strijd, door Pannonië in Italië. Welligt maakte het verlies, dat hij in de Alpen-passen geleden had, een terugtogt noodzakelijk, want eerst drie jaren later verschijnen zijne benden weder aan de zuidzijde der Julische Alpen. De terugkeer van Alaric verspreidde angst en vrees in geheel Italië. Vóór dat Stilicho zich met zijne legioenen en bond-genooten tegen Alaric wapenen kon, had deze het stroomgebied van de Po bereikt en bedreigde Milaan, van waar de keizer met zjjn sidderenden hofstoet naar Gallië de wijk nam. De ruiterij van Alaric zou hem ongetwijfeld hebben ingehaald, indien de muren van Asti hem niet tijdig eene schuilplaats hadden verleend, Reeds was de Keizer gezind om te capituleren, toen Stilicho opdaagde tot ontzet, de belegeraars tot den aftogt noodzaakte en Alaric dwong om nabij het hedendaagsche Turijn, bij Polentia, een slag te leveren (29 Maart 403), die van den vroegen morgen tot den laten avond duurde zonder tot eene beslissing te leiden. Alaric ver-schanste zich des nachts in een wagenburg, maar ook hier werd hij door de Romeinen aangevallen en eindelijk volkomen geslagen. Zelfs zijne gemalin viel den overwinnaars in handen. In dien berooiden toestand vatte Alaric het vermetel besluit op, om met het overschot van zijn leger, met zijne ruiters, naar Rome te trekken. Doch ook bij dit dreigend gevaar was Stilicho de redder des vaderlands. Hij begreep, dat het onmogelijk was, met zijn uitgeput leger de ruiterbenden van Alaric spoedig genoeg te achterhalen, zoodat hij dezen een voordeeligen vrede aanbood. Alaric nam het aanbod aan en verliet het land met het vooruitzigt, dat hij jaarlijks eene aanzienlijke geldsom van de Romeinen ontvangen zou. Intusschen poogde hij zich reeds op dien terugtogt meester te maken van Verona, den sleutel tot de Alpenpassen. De waakzaamheid van Stilicho verijdelde zijn oogmerk. Alaric leed op nieuw eene bloedige nederlaag en trok met het ellendig overschot van zijn leger over de Alpen terug. Weldra maakte hij nieuwe krijgstoerustingen en riep de Barbaarsche stammen op tot een gezamenlijken togt naar Rome. Stilicho zocht door onderhandelingen het gevaar af te wenden, en hij wist Alaric te bewegen, een verbond met het Hof te Ravenna te sluiten, waarbij deze met de waardigheid van praefectus in Illyrië werd bekleed. Toen Alaric de bedoeling van Stilicho doorzag, om hem in een oorlog met het Oostersch-Romeinsche rijk te wikkelen, zond hij uit zijn leger te Aemona aan den Keizer van het Westen eene lange lijst van eischen en dreigde met den oorlog, indien ze niet vervuld werden. De sidderende Keizer volgde den raad van Stilicho en gaf toe. Toen de gevraagde geldsommen na het vermoorden van Stilicho niet geregeld werden betaald, drong Alaric wederom door in het hart van den West-Romeinschen staat. Hij plunderde de steden Aquileja, Altinum, Concordia en Cremona, en toog regtstreeks naar Rome, welke stad hij door eene doelmatige verdeeling zijner krijgsmagt van allen toevoer van levensmiddelen beroofde. De koningin der steden moest om genade smeeken (408). Alaric eischte, dat al het goud en zilver en alle vreemde slaven zouden worden uitgeleverd, en toen de Romeinsche afgevaardigden hem onderdanig vroegen : “Wanneer gij, o Koning, dit alles van ons eischt, wat laat gij ons dan over?” gaf de trotsche veroveraar ten antwoord: “Het leven.’’ Hij stelde zich echter met een betrekkelijk gering losgeld tevreden en betrok de winterkwartieren in het vruchtbare Toscane, waar hij zijn leger versterkte met 40000 slaven van Barbaarsche afkomst, die hij Rome had afgeperst, en met nieuwe benden Hunnen en Gothen, die door zijn zwager Athaulf derwaarts werden gebragt.

Alaric was nu geneigd den vrede te sluiten met Rome, maar de onhandige Keizer brak de onderhandelingen af, en de schrikwekkende veldheer trok in het jaar 409 weder tegen haar op. De Senaat gaf toe aan zijn eisch, om keizer Honorius te onttroonen en den stads-praefect Attalus met het purper te bekleeden, op wien Athaulf, als praefect der lijfwacht, het toezigt moest houden. De stroopop, die den naam van keizer droeg, werd nu met een ontzettend leger voor de poort van Ravenna gebragt, waar een gezantschap van Honorius verscheen, om over eene verdeeling van het Rijk tusschen die twee vorsten te onderhandelen. Attalus gaf bij die gelegenheid blijken van eene zoo verregaande onbeduidendheid, dat Alaric in de vlakte van Rimini eene algemeene vergadering van Romeinen en Barbaren belegde, waarin Attalus openlijk en op de meest vernederende wijze vervallen werd verklaard van den troon. De diadeem en het purper werden door den Senaat plegtig aan Alaric ter hand gesteld, die een en ander als een onderpand van vriendschap naar Ravenna zond. De Keizer, van zijn mededinger ontslagen, was dwaas genoeg de aanbiedingen van Alaric af te wijzen, en deze, door wraakzucht gedreven, trok ten derden male naar Rome. Weldra ontsloot zich de Salische poort voor de Barbaren, en met het aanbreken van den 24sten Augustus 410 nam de verwoesting een aanvang, die onmetelijke kunstschatten deed verloren gaan. Zes dagen duurde het werk der vernieling. Eerst den zevende dag verwijderde zich Alaric, met buit beladen, en zijn leger overstroomde Campanië en Apulië. Van hier strekte hij zijn magtigen arm uit naar Sicilië en zag in zijne verbeelding Afrika reeds gebogen voor zijn scepter. Een storm verstrooide de vloot der Gothen, en Alaric stierf vóór het einde des jaar (410) te Cosenza in den ouderdom van naauwelijks 34 jaren. In de bedding der Busento, door Romeinsche gevangenen afgedamd, begroeven de Gothen het lijk van hunnen vorst. Daarna gaf men aan de rivier haren voormaligen loop, en de gevangenen werden gedood , opdat niemand de begraafplaats aan de Romeinen zou kunnen verraden.

Alaric werd opgevolgd door zijn zwager Athaulf, die zijne benden naar Opper-Italië voerde, met Honorius vrede maakte en in 412 naar Gallië en Hispanië trok — wingewesten, die door den Keizer aan de Gothen tot woonplaatsen waren afgestaan.

In dezelfde eeuw leefde Alaric de tweede, die als koning van het West-Gothische rijk in Spanje en in het zuiden van Frankrijk zijn vader Eurich in het jaar 484 opvolgde. Niet lang na het aanvaarden van zijne regering leverde hij Syagrius uit, een stadhouder die naar het West-Gothische hof te Toulouse de wijk genomen had, aan Chlodwig, koning der Franken. Dit verhinderde niet, dat laatstgenoemde vorst tegen Alaric te velde trok en hem in de vlakte bij Poitiers eene gevoelige nederlaag toebragt. Hier werd Alaric gedood. De West-Gothen verloren al het land van de Loire tot aan de Pyreneën, maar kregen het gedeeltelijk weder in hun bezit, toen Theodoric, de koning der Oost-Gothen en een bloedverwant van Alaric, hun ter hulp snelde en voogd werd van Amalric, Alarics zoon en opvolger. Alaric de tweede was een verlicht en vredelievend vorst, die het welzijn van zijne onderdanen zocht te bevorderen. Gedurende zijne regering werd een uittreksel vervaardigd uit den Codex Theodosianus, dat nog langen tijd daarna in het zuiden van Frankrijk tot grondslag strekte der regtspleging.

< >