Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Acclimatisatie

betekenis & definitie

Acclimatisatie — ook wel acclimatatie genoemd — is het gewennen van levende wezens aan een ander klimaat dan dat van hun vaderland. Hierbij komt vooral in aanmerking het gewennen aan een anderen gemiddelden graad van warmte en vochtigheid des dampkrings, aan een anderen scheikundigen en hygrometrischen toestand van den grond, en aan eene andere levenswijze, die van dat alles het gevolg is. De geschiktheid, om zulk eene verandering zonder eenig nadeel voor de gezondheid te verduren, noemt men de vatbaarheid voor acclimatisatie.

Zij is het grootst bij den mensch. Hij is in staat, om als denkend wezen zich door zijn wil, door zijne wetenschappelijke ondervinding en door de gave om in elke behoefte te voorzien de acclimatisatie gemakkelijk te maken en zich aan bijna ieder klimaat te gewennen. Hij verspreidt zich dus veel gemakkelijker dan eenig ander schepsel over den aardbodem en blijft beter bewaard voor ontaarding. Toch ontstaat er na een aanmerkelijk tijdsverloop tusschen bepaalde menschenrassen en de landen, die zij bewonen, eene eigenaardige betrekking. Eerstgenoemden gewennen zich aan den invloed der omstandigheden, die zij er vinden, aan de lucht, het water, de spijzen enz., en zij kunnen die oorden niet met andere verwisselen zonder hunne gezondheid in meerdere of mindere mate te verliezen. Hoe langer een mensch in hetzelfde gewest heeft verkeerd — hoe sneller de wisseling is van het klimaat — hoe meer het klimaat zijner nieuwe woonplaats afwijkt van dat der voorgaande , des te grooter is ook het gevaar voor zijne gezondheid. Daarom hebben de Engelschen den maatregel genomen, om hunne troepen niet regtstreeks naar Indië, maar eerst naar de kust der Middellandsche Zee en naar Isle de France te zenden; op deze wijze kunnen zij langzamerhand zich gewennen aan een warm klimaat. De verhuizing naar een geheel anderen aardgordel veroorzaakt gevaarlijke ziekten, die men met den naam van acclimatisatie-ziekten bestempelt. De bewoners der gematigde gewesten acclimatiseren zich het gemakkelijkst. De felle koude, die er des winters, en de drukkende hitte, die er des zomers heerschappij voert, geven er den mensch de geschiktheid, om in elk klimaat te leven. Geheel anders is het met hen, die in de poolstreken of tusschen de keerkringen gevestigd zijn, wanneer zij een tegenovergesteld klimaat opzoeken. De Koninklijke familie van de Sandwich-eilanden bezweek bij haar bezoek in Engeland in 1827 met het grootste gedeelte van hare hofhouding reeds na weinige jaren aan de tuberculeuse longtering. Ook in Frankrijk heeft men waargenomen, dat personen, in de verzengde luchtstreek geboren en opgegroeid, reeds in de eerste jaren van hun verblijf in dat land door borstziekte werden weggerukt. Desgelijks sterven, als volgens eene onverbiddelijke wet, ook personen van die volkeren, welke op hooge breedten wonen, wanneer zij naar een zachter klimaat worden overgebragt; het is alsof eene soort van heimwee hen doet wegkwijnen. Intusschen is de gemakkelijkheid, waarmede een mensch zich acclimatiseert, tevens afhankelijk van de eigenaardigheid van het ras, van het geslacht, van den ouderdom, van het ligchaamsgestel enz. De Negers gewennen zich gemakkelijker aan een vreemd klimaat dan de Maleijers, en de Mongolen gemakkelijker dan de Negers. Ofschoon de Maleijers, door godsdienstijver geprikkeld, dikwijls bedevaarten doen naar pagoden, die boven de sneeuwlijn van den Himalaya gelegen zijn, toch zijn zij in den regel niet in staat om boven 50° N. B. te leven. Hoe gemakkelijk het eigenlijke stamvolk der Mongolen, namelijk de herders der uitgebreide bergvlakte van Midden-Azië, zich binnen de grenzen eener bepaalde breedte acclimatiseert, blijkt uit de veroveringstogten dezer zwervende horden, die den roem hunner wapenen tot aan de Chinesche zee en tevens zoo ver mogelijk naar het westen hebben verspreid. Onder de opvolgers van Timur vormden hunne Khanaten van de Noordelijke IJszee schier tot aan den Indischen Oceaan eene onafgebroken keten, en in onze dagen hebben zich bewoners van het overbevolkte China op Ceylon, op Java, op Isle de France, aan de Kaap de Goede Hoop en op St. Helena gevestigd. De inboorlingen van Amerika schijnen eene zeer geringe vatbaarheid te hebben voor acclimatisatie. Die vatbaarheid is ongetwijfeld het grootst bij den Europeaan. Maar ook deze kan niet duurzaam verkeeren in de stralen der keerkringszon zonder dat zijn uitwendig voorkomen eene aanmerkelijke verandering ondergaat. De kleur van zijne huid verbleekt en zijne trekken verliezen de kenmerken eener ongeschokte gezondheid; alle opgeruimdheid en frischheid verdwijnen, de bewegingen worden langzamer, en zijne geheele gestalte draagt den stempel eener werkelooze onverschilligheid. De acclimatisatie-ziekten zijn doorgaans die, welke eigen zijn aan het nieuwe klimaat. De bewoners van het noorden worden in de keerkringslanden aangetast door gele koorts, dysenterie, leverkwalen enz., terwijl de inboorlingen van het zuiden op hooge breedten te worstelen hebben met klieren, Engelsche ziekte, longtering enz. Bij het heerschen van epidemiën staan de vreemdelingen het eerst bloot aan gevaar en wél te meer, naarmate zjj reeds langer weerstand hebben geboden aan het ongewone klimaat. Komen zij zulk eene ongesteldheid gelukkig te boven, dan zijn zij later beter gewapend tegen den schadelijken invloed der nieuwe omstandigheden. Te Batavia sterft jaarlijks 1 Europeaan van de 11, — 1 Chinees van de 29, — en 1 Javaan van de 40.

Het is niet mogelijk, bepaalde middelen aan te wijzen, om den nadeeligen invloed der wisseling van klimaat te vernietigen. In het algemeen is het voor den vreemdeling geraden, zich langzamerhand aan de gebruikelijke levenswijze in zijne nieuwe woonplaats te gewennen. De overgang van de eene levenswijze tot de andere mag niet te spoedig geschieden, maar moet gelijken tred houden met de acclimatisatie. Bovenal is matigheid in het gebruik van spijs en drank en onthouding van alles, wat het ligchaam verzwakt en sloopt, de beste veiligheidsmaatregel tegen den nadeeligen invloed eener verandering van klimaat.

Er zijn gewesten, waar eene acclimatisatie tot de onmogelijkheden behoort, namelijk de moerassige kustlanden, waar gevaarlijke koortsen heerschappij voeren. Wie door zijn ongelukkig lot derwaarts wordt gebragt, bezwijkt eerlang voor hare vreeselijke aanvallen. Ook andere plaatsen, bij voorbeeld groote steden, waar eene aanzienlijke massa menschen digt is opeengepakt, zijn gevaarlijk voor de gezondheid van den vreemdeling, die gewoon is, zich in de frissche lucht te bewegen.

De acclimatisatie der dieren is een belangrijke zegepraal van den mensch op de beperkte verspreiding der dieren, vooral der tamme soorten, waarvoor hij de talrijke belemmeringen van klimaat en bodem glansrijk overwonnen heeft. Het is een feit, dat bijna alle huisdieren, welke thans over geheel Europa tot diep in het noorden zijn verspreid, oorspronkelijk uit warmere gewesten afkomstig zijn. Paarden, runderen, honden en katten vergezellen den mensch ten gevolge der acclimatisatie bijkans overal. Toch heeft het dier meer tijd en meer medewerkende omstandigheden noodig, om in een vreemd klimaat te leven, dan de mensch. Zijne acclimatisatie wordt echter sterk bevorderd door eene zorgvuldige verpleging van de zijde van den mensch, daar wilde dieren zich niet gemakkelijk aan eene andere luchtgesteldheid gewennen. Intusschen heeft de acclimatisatie der dieren steeds eene werking, die hen veredelt of doet ontaarden. De kleine paarden der Shetlands-eilanden zijn door de acclimatisatie als het ware ingekrompen, en de Spaansche merino-schapen er door veredeld. Opmerkelijk vooral is de verandering, die onze huisdieren door hunne acclimatisatie in de Nieuwe Wereld hebben ondergaan. Zij hebben zich hier niet alleen ontzettend vermenigvuldigd, maar ook hun aard is veranderd, en zij zijn er tot den staat der wildheid teruggekeerd. Ten gevolge hiervan heeft het zwijn regt opstaande ooren gekregen en zijn schedel is breeder geworden, het paard vertoont er zich in zijne oorspronkelijke schoonheid, en de ezel is er een moedig dier. De kleur van elk dezer soorten van dieren is tevens eene gelijkvormige geworden — een verschijnsel, dat de bewering staaft van Buffon, dat hunne kleurverscheidenheid een gevolg is van den tammen toestand. Men behoeft echter de dieren niet zoo ver weg te zenden, om eene verscheidenheid van ras te voorschijn te roepen. Paarden en runderen, die uit Normandië naar Bretagne worden overgebragt, verkrijgen allengs eene grootere gestalte en de eigenaardige kenmerken der Normandische rassen, terwijl de dieren, welke men van Bretagne naar Normandië voert, allengs kleiner worden, al is het ook, dat zij in beide gewesten dezelfde soort van voedsel nuttigen. Eene overvloedige voeding en eene zorgvuldige verpleging zijn niet toereikend, om het ontaarden der rassen te voorkomen; ook in Amerika zijn, in weerwil van den weelderigen plantengroei, onze huisdieren over het geheel kleiner geworden. Een belangrijk gevolg der acclimatisatie neemt men waar bij de kat. Deze heeft den Europeaan in alle gewesten vergezeld, zoodat haar uitwendig voorkomen aanmerkelijk veranderd is. In de warme gewesten van Amerika miaauwt zjj niet eens. In laatstgenoemde streken wil ook de schapenteelt volstrekt niet gelukken. Er zijn vele dieren, welke zich op verre na niet aan elk klimaat kunnen gewennen, maar bij elke proefneming bezwijken, niet alleen wanneer zij uit eene warmere in eene koudere, maar ook wanneer zij van eene koudere in eene warmere luchtstreek worden verplaatst. Wij zien hiervan een voorbeeld in het rendier. Het dier is, evenzeer als de mensch, aan acclimatisatie-ziekten onderworpen. Intusschen heeft het klimaat niet zoo grooten invloed op de paarden- en vee-fokkerij, als sommigen meenen, omdat de nadeelen daarvan veelal verhoed worden door eene zorgvuldige verpleging. Wij wijzen slechts op het paard; het edelste ras van dit dier behoort ontegenzeggeljjk in het Oosten te huis, maar de paardenfokkerij staat in Engeland, waar volstrekt geen Oostersch klimaat heerscht, op even hoogen trap als in Arabië en Perzië. Het Syrische en Moorsche schaap is overgebragt naar Spanje, en zijne wol is, ten gevolge van eene zorgvuldige verpleging, veel fijner geworden, — een verschijnsel, dat wjj evenzeer opmerken in de veel koudere velden van Silezië en Pommeren. Wij kunnen dit ook waarnemen bij de zijderups, die eerst van China naar Italië, toen naar Frankrijk en eindelijk zelfs naar de kusten der Noorden Oostzee is overgebragt zonder hiervan — bij gepaste zorg — eenig nadeel te ondervinden. De landbouwer neemt dikwijls zijne toevlugt tot de acclimatisatie van vreemde dieren, om een gebrekkig ras te veredelen.

De acclimatisatie der planten gaat betrekkelijk gemakkelijker, wanneer zij in het nieuwe klimaat slechts eene voldoende dampkringswarmte en vochtigheid vinden en voedsel, dat voor haar zamenstel geschikt is. Maar ook zij moeten zich langzamerhand aan een nieuw vaderland gewennen. De wijnstok, regtstreeks uit Frankrijk naar de Antillen overgebragt, leidt hier een kwijnend leven, maar hij groeit er voorspoedig, wanneer men hem van Madeira en de Canarische eilanden derwaarts voert. Ook de erwten en de tarwe, die er uit Frankrijk ter zaaijing aankwamen, bragten aanvankelijk zeer weinig op, maar de korrels, in den vreemde geteeld, leverden veel beter vruchten. Onze granen zijn uit Azië gekomen, de maïs kregen wij uit Amerika, en den perzik-, amandel-, abrikoos- , pruimen- en kersenboom uit Perzië en Armenië, den oranjeboom uit China, de boonen van de kusten der Kaspische zee, den hennep uit Perzië, het vlas uit Tartarije, den tabak uit Amerika, alsmede den aardappel, dien wij eerst sedert eene eeuw in Europa verbouwen. De wijnstok en de olijfboom, schoon thans ook in ons werelddeel in het wild groeijende, zijn uit Azië afkomstig. Wanneer wij een vijftigtal inlandsche soorten uitzonderen, zijn al de sierplanten van onze tuinen, vensterbanken en bloemtafels buitenlandsche gewassen.

De acclimatisatie der planten geschiedt dikwijls zonder medewerking, ja, zelfs tegen den wil van den mensch. Wij noemen hier als voorbeeld de Amerikaansche agave of de zoogenaamde honderdjarige aloë, die langs de kusten der Middellandsche zee zich zoo sterk vermenigvuldigt, dat men ze tot omheiningen gebruikt, — alsmede de Canadasche fijnstraal (erigeron canadense), die in de noordelijke gewesten der Vereenigde Staten te huis behoort, maar in Midden-Europa overal op de bouwlanden welig groeit, en vooral die Canadasche waterplant (elodea canadensis), welke door hare ongemeen weelderige voortplanting in Engeland en in ons Vaderland de scheepvaart op rivieren en in kanalen belemmert.

In den laatsten tijd heeft men het hooge gewigt der acclimatisatie meer en meer ingezien, zoodat hier en daar acclimatisatie-genootschappen opgerigt en acclimatisatie-tuinen aangelegd zijn. Zulke vereenigingen beijveren zich, om onze bouwgronden, bosschen en rivieren met nieuwe bewoners te bevolken , het aantal huisdieren te vermeerderen en nieuwe voortbrengselen voor ’s menschen veelvuldige behoeften te leveren. Zij pogen tevens alle verschijnselen waar te nemen, die den loop der acclimatisatie vergezellen, ten einde deze zoo veel mogelijk tot eene wetenschap te verheffen. Zulke vereenigingen heeft men te Parijs, te Berlijn, te Alexandrië , te Moskou en op vele andere plaatsen. De acclimatisatie-tuinen zijn bijzonder geschikt, om aan vreemde dieren en planten, die zich door nuttigheid of schoonheid onderscheiden, het burgerregt te verschaffen in een nieuw vaderland. Zoo weet de mensch de natuur te dwingen, om zich naar zijne wenschen te voegen.