Jan Rudolf Thorbecke (1798 —1872) promoveerde in 1820 te Leiden tot doctor in de Letteren en werd daarna privaat-docent in de geschiedenis aan Duitse Universiteiten. In 1827 werd hij hoogleraar in de Staatswetenschappen te Gent, in 1831 hoogleraar te Leiden.
Aanvankelijk had hij de regering gesteund, maar op den duur kantte hij zich tegen het autocratische bestuur van koning Willem I. Hij wenste nieuw politiek leven in Nederland en de enige mogelijkheid daartoe scheen hem gelegen in de toepassing van de liberale politiek en economie. In verschillende tijdschriften zette hij zijn denkbeelden uiteen. In 1840 kwam hij in de Tweede Kamer. Hij deed met acht anderen een voorstel tot grondwetsherziening (1844), dat niet werd aangenomen.
Eerst na het uitbreken van de Februarirevolutie in Frankrijk (1848) kreeg hij met 4 andere leden der Tweede Kamer opdracht een ontwerp voor een nieuwe Grondwet op te stellen. Dit was de meest ingrijpende grondwetsherziening, die Nederland ooit gekend heeft. De Koning werd onschendbaar, het ministerie verantwoordelijk, het aantal kiezers werd verdubbeld; door deze grondwetswijziging werd Nederland een parlementaire constitutionele monarchie. In 1849 vormde hij een kabinet, dat een begin maakte met de organieke wetten (tot uitvoering van de beginselen der Grondwet).
In 1853 viel het 1ste ministerie-Thorbecke door de zgn. April-beweging, een, ook bij den koning opgewekte, reactie tegen de kerkelijke organisatie der katholieken. Thorbecke trad nu af en werd leider der oppositie.
Het duurde tot 1862, alvorens Thorbecke opnieuw geroepen werd een ministerie te vormen. Ook dit kabinet bracht verscheidene wetten tot stand, o.a. betreffende West-Indië, het Noordzeekanaal, den Nieuwen Waterweg, het Middelbaar Onderwijs, enz. In verband met een verschil over de koloniale politiek en de splitsing in de Liberale partij, trad hij in 1866 af.
Tijdens de parlementaire crisis in 1867 stond Thorbecke pal voor de rechten van ’t parlement. In 1868 kreeg hij een opdracht tot kabinetsvorming, hij nam echter zelf geen zitting in het kabinet; in 1871 nam hij opnieuw de leiding op zich. Hij was toen een oud man en was niet zeker van den steun van alle liberalen. Al spoedig kwam het tot een conflict over de invoering van een inkomstenbelasting. Thorbecke vroeg ontslag, doch overleed, voordat het verleend was. Met hem is één der grootste Nederlandse staatslieden heengegaan.