In den bloeitijd van Hellas, het oude Griekenland, was daar de beschaving groot en veelzijdig. Speciaal in den bloeitijd van Athene stond ook de wijsbegeerte in hoge ere en een van de beroemdste wijsgeren uit dien tijd was Socrates (470—390 v.
Chr.). Ofschoon er van hem geen geschriften bestaan, zijn ons zijn denkbeelden en leerwijze door zijn leerlingen Plato en Xenophon bekend.
Vooral Plato, in wiens dialogen Socrates de grote rol speelt, heeft zich altijd in de eerste plaats leerling van Socrates gevoeld. Het levensdoel van dezen philosoof was de zedelijke verbetering van zijn medeburgers, want terwijl destijds — na den roemrijken oorlog tegen het machtige Perzië — Athene op het toppunt van zijn macht stond, was een verslapping van de strenge zeden en een innerlijk verval van den staat reeds duidelijk merkbaar.
Socrates trachtte de materialistische levenshouding van zijn tijdgenoten te beïnvloeden door hen tot zelfkennis te brengen; — niet door dogmatische leerstellingen, maar door gesprekken met zijn leerlingen, waarbij hij door vragen en antwoorden zijn ondervragers zelf de waarheid liet vinden.Socrates was zeer bescheiden en lankmoedig en voelde voor humor. Men denke aan zijn beroemde uitlating, toen zijn vrouw Xantippe hem na een scheldpartij bij het uitgaan uit het huis begoot met een kan water: „Dat is de regenbui bij het onweer.” Hij moet lelijk geweest zijn en was zich daarvan bewust. Er wordt verteld, dat hij cens op een wandeling met zijn discipelen bij een phrenoloog (schedelkundige) aanlandde, die hem niet kende. Bij het zien van den groten wijsgeer kon deze man zich niet weerhouden zijn kennis te luchten. „Wie zijt gij, vreemdeling? Uw schedelvorm wijst er op, dat gij een groot misdadiger zijt. Uw achterhoofd is dat van een moordenaar, uw lippen en tanden stempelen u tot een genotzoeker en uw ogen en jukbeenderen vertellen mij, dat het roversinstinct machtig bij u ontwikkeld is.” De verontwaardigde discipelen wilden den profeet te lijf. Maar Socrates hield hen met een handgebaar tegen, zeggende: „Laat hem begaan, mijne kinderen, want hij heeft gelijk! De misdadige instincten, die hij mij toekent, bezit ik als karakteraanleg.
Maar ik heb ze door zelftucht overwonnen. Doet gij insgelijks.” Ofschoon wij voor de waarheid van dit verhaal niet kunnen instaan, wijst dit toch op de grootheid van karakter van dezen uitmuntenden man. En groot, zoals hij zich gedurende het moeilijke leven getoond had, was hij ook in den dood. Zijn idealistische levensopvatting en leer hadden hem in Athene veel vijanden bezorgd. Vrezend, dat zijn invloed gevaarlijk kon worden, nam de regering hem gevangen en veroordeelde hem ter dood op aanklacht door onbetrouwbare getuigen, die beweerden, dat hij nieuwe goden invoerde en de jeugd bedierf.
Rustig en kalm dronk hij toen een beker, gevuld met het vergiftige scheerlingsap, leeg. Tot zijn discipelen, die luid wenende bij hem stonden, sprak hij: „Vergeet niet aan Asklepios een haan voor mij te offeren!” (Het was gewoonte aan den god der geneeskunde een haan te offeren, wanneer men van een zware ziekte genezen was!).