Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 13-08-2019

Rome

betekenis & definitie

Er is welhaast geen stad ter wereld, welker naam zoveel bonte beelden voor den geest roept als Rome, de Eeuwige Stad. Beelden, die zich samenvoegen tot drie grote groepen: het Rome der Oudheid, dat vele eeuwen de toenmaals bekende wereld met krachtige hand regeerde; — het Middeleeuwse Rome, centrum van de Christenheid, later ook een groot kunstcentrum; — en het Nieuwe Rome, de opkomende hoofdstad van Italië.

Rome zou 23 April 753 vóór Chr. gesticht zijn — vast staat dit natuurlijk allerminst.

De sage over het ontstaan van Rome geven wij hier even kort weer. 800 v. Chr. zouden de pasgeboren prinsjes Romulus en Remus, kleinkinderen van den onttroonden koning van Alba Longa, Numitor, ïn den Tiber geworpen worden. De slaaf kwam het bevel niet na, de kindertjes werden door een wolvin gezoogd en later door herders gevonden en opgevoed. Ten slotte herstelden de jongens, groot geworden, hun grootvader weer op den troon. Zij stichtten toen een stad, Remus maakte den ringmuur belachelijk, Romulus werd kwaad en doodde zijn broer en noemde de stad, waarover hij 37 jaar regeerde, Roma. Ten slotte stierf hij en werd (als Quirinus) onder de goden opgenomen.

Geleidelijk breidde de stad zich uit; eerst over den Palatinus en den Capitolinus, later ook over den Quirinalis, Viminalis, Esquilinus, Caelius en den Aventinus, de zeven heuvelen op den linker Tiber-oever.

In den beginne was Rome een koninkrijk, dat echter niet meer dan de stad omvatte.

Omstreeks 500 v. Chr. was Rome een republiek, bestaande uit niet meer grondgebied dan het stadje zelf, verdeeld in drie wijken. Langzamerhand breidde de macht van Rome zich uit over de landstreek Latium en geleidelijk werden de overige volken van Italië tot „bondgenoten” gemaakt, welke echter het Romeinse burgerrecht nog lang niet deelachtig werden en zich dan ook herhaaldelijk met de vijanden van Rome tegen haar keerden. In het begin der derde eeuw v. Chr. was de stad het middelpunt van het gehele tegenwoordige Italië en stond haar oppermacht onbetwist vast ten Zuiden van den Arno en de Po. Ook in het gebied tussen deze rivieren en de Alpen wist zij zich, zij het niet zonder tegenstand, te handhaven.

Rome’s haven, Ostia, werd het middelpunt van een uitgebraden handel op alle landen der Middellandse Zee. Zo kwam Rome, eerst in mededinging en weldra in botsing met den staat, die tot dusver de Middellandse Zee beheerste, n.l. Carthago en een reeks van oorlogen, de Punische oorlogen genaamd, die het bestaan van Rome meer dan eens in gevaar gebracht hebben, eindigde in 146 v. Chr. met de verwoesting van Carthago en de volledige overwinning van Rome.

Geleidelijk breidde Rome’s macht zich nu uit, zodat ten slotte de Middellandse Zee als een Romeinse binnenzee beschouwd kon worden. Omstreeks 60 v. Chr. zette Caesar met de verovering van Gallië en Britannië de kroon op het werk.

De welvaart en macht' van Rome openbaarden zich in monumentale tempels en in de prachtige huizen der patriciërs; waterleidingen (aquaducten) werden aangelegd.

Gedurende de eerste tijden der Republiek was de Romeinse Staat, eerst de stad, toen Latium, een sterk en krachtig geregeerd rijk, dat zich in de vuurproef der Punische oorlogen tot zijn toekomstige taak, de wereldheerschappij, staalde. Het was een nuchter, wel-overleggend volk, dat in den regel den oorlog niet zocht, maar evenmin vreesde. Daar er geen staand leger was en de Romeinse burgers, die slechts een klein hoekje van Italië bewoonden, de kern van het leger vormden, was men bij het uitbreken van een oorlog bijna nooit gereed en moesten er bovendien in de overige delen van Italië hulptroepen aangeworven worden. Niet door hun uitmuntende voorbereiding, maar door hun taaien weerstand wisten de Romeinen op den duur steeds de overwinning te behalen.

Met de vestiging der wereldheerschappij gingen echter de goede oude zeden meer en meer verloren en namen de binnenlandse moeilijkheden toe. Er kwamen botsingen tussen grote grondbezitters met veel slaven en de kleine grondbezitters, die door de vele oorlogen geen gelegenheid hadden hun grond te bebouwen. Er ontstond een proletariaat, dat geleidelijk hoe langer hoe lastiger werd. Ook met de Italiaanse bondgenoten en met de oud-legioen-soldaten wist men niet goed weg. Inmiddels werd het politieke bederf steeds groter. Hoe langer hoe meer waren het de mensen, die de feitelijke macht (grote legerscharen) hadden, welke in Rome de wet voorschreven — het werd een militaire dictatuur, afgebroken door episodes, waarin senaat en enkele goede keizers soms goed regeerden.

Bij den aanvang van den Keizertijd stond het Romeinse rijk op het toppunt van zijn macht en aanzien. De Keizers deden al het mogelijke om de hoofdstad te verfraaien. Enorm was de weelde, die door de rijke Romeinen ten toon gespreid werd.

In de derde eeuw n. Chr. ging het steeds sneller bergafwaarts. De keizers, meestal door hun legioenen op den troon gezet, soms niet eens Romeinse burgers, bekommerden zich weinig om den staat en de stad. Ten slotte verlegde Constantijn de Grote (306 —337) zijn zetel naar Byzantium, naar hem Constantinopel genoemd;

Rome bleef echter als hoofdstad van het West-Romeinse rijk bestaan. Intussen drongen de barbaarse stammen der Gothen steeds dieper in Europa door; eerst ging de provincie verloren, in 410 plunderden de Westgothen Italië en ook de stad Rome en in 476 werd de stad door Odoacer ingenomen en werd keizer Romulus Augustus onttroond.

Langzaam groeide binnen de muren van de door de barbaren geteisterde stad een nieuwe wereldmacht: de Christelijke kerk. Rome werd het middelpunt van den onder Constantijn erkenden Christelijken godsdienst — en is dat gebleven.

In de vroege Middeleeuwen gingen vele bouwwerken van Rome verloren door verwaarlozing; tempels werden verbouwd tot kerken. In dien tijd slinkt het aantal inwoners, Rome wordt een provinciestad.

Onder Karel den Groten verkreeg de Paus ook wereldlijke macht in en om Rome, de oorsprong van den Kerkelijken Staat.

Tijdens de Renaissance verenigden de pausen grote kunstenaars van hun tijd aan hun hof; o.a. Bramante, Michel Angelo en Raphaël. (Zie: Italiaanse Kunst).

Tijdens de Franse Revolutie had de oude stad een veelbewogen leven. In 1798 (en 1809) werd ze door de Fransen veroverd en eerst in 1814 kreeg de Paus zijn macht terug. Ook in '1848 bleven de revolutiestormen niet uit, al wist de Paus tenslotte zijn gezag te handhaven.

Toen in 1859 het Italiaanse koninkrijk gesticht werd, was het overgrote deel van den Kerkelijken Staat daarbij inbegrepen.

Het Pauselijke gezag beperkte zich toen tot de stad Rome en de naaste omgeving. Tijdens den Frans-Duitsen Oorlog in 1870 bezette Italië Rome als hoofdstad. (Zie verder: Kerkelijke Staat).

Het stadsbeeld van het tegenwoordige Rome, dat nu wèl hoofdstad en wereldstad is, maakt een buitengewoon chaotischen indruk; de monumentale overblijfselen van de antieke bouwwerken, de ontelbare kerken en kloosters en de scheppingen van den modernen tijd, zij passen slecht bij elkander. Vooral de antieke bouwwerken zijn gedurende langen tijd ten zeerste verwaarIoosd, eeuwen lang zijn zij beschouwd als steengroeven, waar iedereen uit wegbrak, wat hij gebruiken kon. In de eerste jaren na 1870 is er in een snel tempo vrijwel planloos bijgebouwd, zodat lelijke, nieuwe wijken de overblijfselen van den ouden tijd omringen. Spoorwegstations met fluitende locomotieven liggen temidden van de enorme bouwvallen der Oud-Romeinse thermen, triomfbogen, paleizen en tempels; achter het grafmonument van Augustus verrijst een modern theater... Lange rijen monniken en bedevaartgangers zoeken met gebogen hoofden, litanieën zingende, een weg temidden van het lawaai der auto’s, trams en autobussen van het moderne grotestadsverkeer, dat zich op zijn beurt met geweld een weg banen moet tussen obelisken en triomfbogen.

Sedert een vijftiental jaren is men bezig te trachten het oude en het nieuwe Rome tot een harmonisch geheel te verenigen, of althans elk deel te ontzien en de delen naast elkaar zo goed mogelijk te doen bestaan. Reusachtige doorbraken van het hart der stad naar de buitenwijken hebben het verkeer afgeleid; belangrijke antieke en middeleeuwse bouwwerken zijn losgemaakt van hun omgeving. Opgravingen op grote schaal hebben de glorie van het oude Rome vermeerderd en gaan nog steeds door. Daar Rome de stad is, waar ’t opperbestuur der R.K. Kerk is gevestigd, hebben vele seminaries van verschillende kloosterorden en verdere Katholieke instellingen er haar zetel.

Ook het verblijf van tienduizenden pelgrims, bedevaartgangers, geleerden en toeristen brengt veel vertier in de stad.

— Op de plaat op blz. 1683 vindt men: links boven: de fonteinen op de Piazza Bocca della Verita voor de kerk van dien naam (Santa Maria in Cosmedin), waar men vindt de beroemde bocca, de opening in een marmeren steen, waarin de eedsafleggers vroeger hun hand moesten steken; rechts boven: het „Altaar des Vaderlands”, het geweldige monument voor Victor Emanuel I met het graf van den Onbekenden Soldaat; links midden: aan de Via del Impero op den achtergrond het Colosseum; rechts midden: de tempel van Vesta op het Forum Romanum; links onder: een kijkje op het enorme plein voor den St. Pieter (Vaticaan); rechts onder: een der scheppingen van het jonge Italië de imposante Via del Impero, die langs een interessant gebied gaat.

Romeinse kunst en godsdienst. Er is den Romeinen vaak verweten, dat zij slechts navolgers van de Grieken waren. Dit is niet juist. In de beeldhouwkunst zijn onder de gebeeldhouwde portretten typisch-Romeinse voorstellingen, en dat zij in de schilderkunst Griekenland navolgden, staat geenszins vast.

In de bouwkunst stonden de Romeinen oorspronkelijk geheel onder den invloed der Etruriërs. Van hen leerden zij den gewelfbouw, waarbij zij de Grieken, die alleen platte en schuine daken kenden, overtroffen, evenals in den koepelbouw.

Het meest essentiële verschil met de Grieken is echter, dat de Romeinen niet alleen monumentale gebouwen voor godsdienstige doeleinden bouwden, maar ook aan openbare en particuliere gebouwen veel zorg besteedden, waarin men dan weliswaar steeds de Griekse ornamentiek terugvindt.

Op godsdienstig gebied bestaan eveneens belangrijke verschillen. In tegenstelling met de Griekse godenleer was de Romeinse oorspronkelijk niet anthropomorph, d.w.z. dat zij de goden niet helemaal vermenselijkte. De verhouding van goden en mensen was in Rome wettelijk geregeld, het was koud en nuchter „zaken doen”, het mystieke element ontbrak bijna geheel. De voornaamste Romeinse goden waren Jupiter, Mars, Quirinus (de goden-naam van Romulus), Neptunus en Vulcanus. Een speciale rol vervulden de godheden, die de familie en het huis beschermden, n.l. Janus, de god van de deur, en Vesta, de godin van den huiselijken haard.

Ieder huisgezin had bovendien nog zijn eigen huisgoden of penaten.

De Grieken vroegen slechts bij belangrijke kwesties, door middel van de orakels, raad aan de goden. De Romeinen wonnen echter bij alle mogelijke gelegenheden den raad der goden in. De haruspices („ingewandkijkers”) sneden hun offerdier open en maakten het oordeel der goden op uit de ingewanden.

In den Keizertijd nam de verering van de, na hun dood vergoddelijkte, keizers een grote plaats in. Een typisch kenmerk van den Romeinsen godsdienst was zijn grote verdraagzaamheid. De vele vreemdelingen, die te Rome woonden, hadden allen hun eigen goden, zodat wij daar tempels van de Egyptische Isis en Osiris, de Klein-Aziatische Kybele en den zonnegod Mithra aantreffen. Vooral de laatste heeft ook onder de Romeinen groten aanhang gehad. De Christenen in Rome zijn dan ook niet vooral vervolgd om hun afwijkenden godsdienst, maar omdat ze weigerden den keizer goddelijke eer te bewijzen, hetgeen de aanhangers der andere godsdiensten wèl deden.