Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 13-08-2019

Pruiken

betekenis & definitie

Er zijn in de geschiedenis der mensheid steeds tijdperken geweest, waarin men met den eigen, natuurlijken haardos niet tevreden was en deze verving door een kunstmatigen tooi, welken de natuur niet gegeven had en dikwijls ook niet vermocht te geven.

Reeds in het oude Egypte en het Rome van den Keizertijd kende men de damespruik. In de Middeleeuwen droeg men geen pruiken, tenzij om eigen kaalhoofdigheid te verbergen, maar in de 17de eeuw werd het voor de mannen mode het haar steeds langer te dragen en, toen de natuur aan de klimmende eisen, die aan den haargroei gesteld werden, niet meer kon beantwoorden, ging men pruiken dragen, soms van vervaarlijke grootte en omvang, die allongepruiken genoemd werden. Deze pruiken vertoonden een overvloed van krullen en hingen tot over de schouders af. Toen Lodewijk de Veertiende grijs werd, was het mode deze pruiken te poederen.

In de 18de eeuw begonnen de mannen het loshangend haar der pruiken van achteren samen te binden, waaruit omstreeks 1735 de staartpruik ontstond. De leden der rechterlijke macht in Engeland dragen nog heden ten dage bij de uitoefening van hun ambt een soort pruiken, maar overigens is „de pruikentijd” voorbij.

Met de Revolutie verdwenen in Europa de pruiken als erkend mode-artikel; er werden alleen nog pruiken gedragen door hen, wien de natuurlijke bedekking door ziekte of ouderdom ontbrak. Deze pruiken waren zo gemaakt, dat zij voor het natuurlijke haar doorgaan konden — en ook moesten. Langzamerhand geraakte echter in de 19de eeuw de oeroude opvatting, dat het woord kaalkop een scheldwoord zou zijn, op den achtergrond en kwam de pruik ter vervanging van eigen haar meer en meer in onbruik. Aan het zien van een groot aantal mannen met kale schedels zijn wij reeds lang gewend. De dames echter komen — uit noodzaak of ter verhoging harer uiterlijke bekoorlijkheid — nog dikwijls aan wat de natuur onthield door de kunst tegemoet, echter steeds zó, dat men dit zo min mogelijk bespeurt.

< >