Hoe klein de mossen ook zijn, toch bedekken ze uitgestrekte gebieden der aarde. Vooral op plaatsen, waar andere planten niet of bijna niet meer kunnen groeien, komen mossen nog voor, zo b.v. op rotsachtigen bodem in het hooggebergte en in de noordelijkste streken.
Wat deze laatste gebieden betreft, moeten we ze niet verwarren met de korstmossen, een plantengroep, die alleen om haar gelijkenis met de mossen dien naam gekregen heeft, maar die er niets mee te maken heeft.Terwijl de meeste planten door overgangen min of meer met andere verwant zijn, staan de mossen eigenlijk afzonderlijk; alleen met de varens vertonen ze door hun wijze van voortplanting overeenkomst. Ze zijn even als deze sporenplanten, brengen dus geen bloemen voort, doch ontwikkelen doosjes, waarin zich mikroskopisch kleine lichaampjes vormen. Uit deze sporendoosjes, die als bruine knotsjes op dunne, draderige steeltjes uit de mosplant groeien, komen de sporen vrij, die evenwel niet dadelijk een mosplantje leveren, doch eerst een z.g. voorkiem, een draderig plantje, ontwikkelen, waaruit later pas de eigenlijke mosplant ontstaat.
Het aantal mossen is zeer groot. Dikwijls groeien ze op vochtige, beschaduwde plekken en het bos is dan ook een uitgezóchte groeiplaats. Misschien is het haarmos, dat prachtige donkergroene sterretjes op den bosbodem vormt, wel het allerbekendste. En dan heb je ook allen wel de fraaie bolvormige, lichtgroene kussens van het witmos gezien. Maar het kleurenrijkst zijn de mossen in het hooggebergte, waar bijna geen andere planten meer kunnen groeien. Daar prijken ze in tinten van het lichtste groen tot paars en rood en bruin.
Economisch nut hebben de mossen niet, of het zouden die van het hoge Noorden moeten zijn, die voedsel vormen voor de dieren en het veenmos, dat ’t grootste deel van de losse turf uitmaakt en nog een belangrijke veenvormer is. De goede kwaliteiten van het veenmos, dat door zijn bizonderen bouw in staat is veel water vast te houden, vindt men terug in den turfmolm, die o.a. veel gebruikt wordt om droge gronden geschikt te maken voor tuinbouw.
Behoorden de hier besproken planten alle tot de z.g. bladmossen, een minder bekende groep vormen de levermossen, die hun naam te danken hebben aan de levervormige bladeren van de bekendste onder hen, de Marchantia polymorpha. Dit plantje heeft plat op den grond liggende, onregelmatig gevormde bladstukken en komt voor op slecht onderhouden grond, weinig belopen vochtige paden en donkere slootkanten.
De z.g. korstmossen zijn geen mossen, doch innige samengroeiingen van wieren en schimmels (z.g. symbiosen).