mossen
mossen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord mos
Hoofd Kwaliteitszorg Natuurmonumenten
Mossen vormen een aparte groep planten die in twee opzichten afwijken van normale bloemplanten: 1) voor de seksuele voortplanting zijn mossen aangewezen op sporen in plaats van zaden, en 2) mossen hebben geen vaatbundels en geen wortels. Water en voedingsstoffen worden rechtstreeks via de bladen en stengels opgenomen. Mossen zijn al heel vroeg in d...
Oosthoek (1984)
(Bryophyta), afdeling van het plantenrijk, waartoe bladmossen (Musci) en levermossen (Hepaticae) behoren. Bladmossen komen in vrijwel elk milieu voor, hoewel de meeste soorten de voorkeur geven aan vochtige, schaduwrijke plaatsen. Sommige soorten bladmossen groeien alleen als licht, zuurgraad, vochtigheid van de bodem en temperatuur aan bepaalde ei...
Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)
Behoren tot de hogere sporeplanten. Zijn kruidachtig en bladgroenhoudend. Bij sommige soorten zijn stengels met bladeren te onderscheiden, bij andere soorten niet. Er zijn echter geen vaatbundels en wortels. De wortelfunctie wordt overgenomen door de rhizoïden, die het best beschouwd kunnen worden als ‘wortelharen’, aan de stengel...
Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)
Deze sporeplanten op allerlei plaatsen, bijv. op grond, op stenen, aan palen, op boomschors, in het water. Op kleigrond en aan de kust met zilt of brak water in het algemeen weinig M. In de lage veengebieden van Midden-Frl. enkele soorten van het geslacht Sphagnum, veenmos, verder vele verlandings-M. en bijv. in het Princehof bronmos, geheel onderg...
Veerman (1954)
of Bryophyta vormen een vormenrijke afdeling van het plantenrijk, gekenmerkt doordat de haploide fase de eigenlijke mosplant vormt, waarop als het ware parasiteert de diploide fase, het vaak gesteelde sporendoosje (z. Generatiewisseling). De m. worden verdeeld in de Hepaticae of levermossen en de Musci of bladmossen.
E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)
(Bryophyta), kleine plantjes in afmetingen van enkele mm tot enkele tientallen cm, meestal bestaande uit stengels met blaadjes, maar ook wel uit vlakke, groene, band- of vliesvormige loofplakken, de zgn. thalli. Op deze plantjes kan een sporenvormend orgaan, het sporogonium, ingeplant staan. Dit laatste ontstaat na bevruchting van een...
John Kooy (1933)
sporenplanten, e/d groote afdeelingen v/b plantenrijk, tallooze soorten o/d geheele aarde; planten zich geslachtelijk voort; verdeeld in loof-m. of blad-m. en lever-m. of hepatieae.
Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)
(Bryophyten), een onderafdeeling van de Archegoniaten; omvatten de ➝ levermossen en de blad- of ➝ loofmossen. De korstmossen zijn een nevenklas van de zwammen en bezitten geen archegoniën. Bij de m. treedt de gametophyt in tegenstelling met de varenplanten op den voorgrond. Deze gametophyt draagt of afzonderlijk of te zamen antheridiën en...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: