Philips van Marnix, Heer van St. Aldegonde, die leefde van 1540 tot 1598, heeft een belangrijke rol gespeeld in de geschiedenis en de voorgeschiedenis van den Tachtigjarigen Oorlog.
Hij was geboren in de Zuidelijke Nederlanden en reeds spoedig tot het Calvinisme overgegaan. Hij was een man van grote ontwikkeling en hij kende veel talen, o.a.
Grieks en Hebreeuws. Met Hendrik van Brederode en Lodewijk van Nassau was hij een der leiders van het Verbond der Edelen (1566), dat het bekende verzoekschrift aan de Landvoogdes, Margaretha van Parma, overhandigde.
In 1571 trad Marnix in dienst van Prins Willem en bewees hij dezen vele goede diensten bij diplomatieke zendingen, vooral omdat hij door zijn rechtzinnigheid bij de Calvinisten zeer gezien was.In 1580 was hij het, die het verdrag met Frans van Anjou, den broeder van den Fransen' koning, tot stand bracht, waardoor de Nederlanden een nieuwen vorst en de hulp van Frankrijk hoopten te verkrijgen.
In de tachtiger jaren maakte Parma weer grote vorderingen in het Zuiden, vele steden gingen voor den opstand verloren, totdat Parma tijdelijk (1584—’85) gestuit werd voor Antwerpen, waar Marnix als burgemeester de verdediging leidde. Na een dappere verdediging moest de stad zich echter in 1585 overgeven, wat tot indirect gevolg had, dat van nu af aan Amsterdam en niet meer Antwerpen de toonaangevende handelsstad der Nederlanden werd.
Behalve als diplomaat en krijgsman, heeft Marnix zich ook onderscheiden als bekwaam theoloog en schrijver. Streng Calvinist als hij was, heeft hij meermalen tegen de Katholieke Kerk de pen opgenomen met een scherpte, die nu wel geheel uit den tijd is en alleen paste in dien tijd van beroeringen.
Wat vele Nederlanders denken, namelijk dat Marnix de dichter van het Wilhelmus zou zijn, staat volstrekt niet vast.
Minder bekend is het, dat hij een vertaling van de Psalmen in het licht gegeven heeft. Die vertaling heeft echter nooit zoveel ingang gevonden als de vertaling van Dathenus, welke ook thans nog alom gebruikt wordt.