Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 13-08-2019

Maan

betekenis & definitie

Het aanschouwen van den met sterren bezaaiden hemel is voor ons, rusteloos voorthaastende mensen, een eigenaardig genot; vele dichters hebben dan ook hun gedichten aan den sterrenhemel gewijd. Vooral de maan, die te midden der kleine hemellichten stil haar weg vervolgt, heeft al vaak de fantasie gaande gemaakt.

Ieder mensenkind wordt door dit natuurverschijnsel geboeid en bij hem rijst al heel gauw de vraag; „Wat is dat toch voor een lichaam?” Hoe de maan op haar plaats aan den hemel gekomen is en' de wachter(es) der aarde geworden is, weten we niet met absolute zekerheid. De algemeen gangbare veronderstelling is, dat zij, vele, vele jaren geleden, van de aarde, toen deze nog in vloeibaren of gasvormigen toestand verkeerde, is weggeslingerd.

Maar de aantrekkingskracht belette haar, zich geheel en al te verwijderen. Op een zekeren afstand hielden de aantrekkingskracht en de snelheid, waarmee de maan in schuine richting van de aarde wegvloog (centrifugaalkracht), elkander in evenwicht: de baan werd krom gebogen tot een ellips, en sedert dien loopt de maan in een gesloten gebogen lijn om de aarde, en wel in 29 ½ dag.Er zijn ook andere theorieën geopperd omtrent het verband van dit hemellichaam tot de aarde. In het artikel over A t l a n t i s kun je lezen, dat de legende vertelt, hoe duizenden jaren geleden de maan uit de oneindige diepte van het heelal opdaagde en de aarde naderde. Er had een botsing plaats, waarbij een gedeelte van het aardoppervlak, Atlantis, verging, terwijl de maan door den schok in schuine richting in de ruimte teruggeslingerd werd, maar, door de aantrekkingskracht van de veel grotere aarde vastgehouden, in haar tegenwoordige baan gezet werd.

Hoe ver is de maan van de aarde verwijderd? We hebben gezien, dat zij zich in een elliptische baan om de aarde beweegt. Dat doen alle planeten en manen, zij bewegen zich om het centrum van aantrekking in elliptische banen, waarvan het centrale lichaam niet in het middelpunt, maar in één van de brandpunten staat. Daarom zijn ze nu eens dichter bij dat brandpunt, dan weer verder er van verwijderd. Wanneer de maan het dichtst bij de aarde staat, bedraagt haar afstand, gemeten van het middelpunt der aarde tot aan haar eigen middelpunt, 357.000 kilometer; als zij het verst van de aarde verwijderd is 407.000 kilometer. De gemiddelde afstand is dus ±

385.000 kilometer. Om in 2954 dag haar baan om de aarde te doorlopen, moet ze

gemiddeld iets meer dan één kilometer per seconde afleggen. (De aarde loopt in haar baan om de zon gemiddeld 30 kilometer per seconde). De maanbaan ligt niet in het vlak van de aardbaan (de ecliptica), maar heeft een helling ten opzichte van deze van 5°9’. Was dit niet het geval, dan zouden we bij eiken omloop, dus elke maand, een zonsverduistering hebben, wanneer de maan in haar baan tussen zon en aarde schuift, — en een maansverduistering, wanneer ze in het verlengde der lijn zon-aarde komt en door de aardschaduw bedekt wordt. Nu gaat de maan meestal onder of boven de zon en den schaduwkegel der aarde door en heeft het natuurverschijnsel van een verduistering (eclips) alleen plaats, wanneer de maan op het ogenblik, dat de drie hemellichamen zon, aarde en maan in één richting staan, zich in een van de beide punten bevindt, waar de maanbaan de ecliptica snijdt, de z.g. knopen.

Hoe ontstaan de schijngestalten, waaronder wij de maan gedurende eiken omloop om de aarde telkens weer zien?

Beter dan een verklaring geeft bijgaande tekening antwoord op deze vraag. In het midden zien we de aarde A, bestraald door het van boven komende zonlicht. De gearceerde lijnen wijzen aan, uit welke richting de zonnestralen komen. De kleine cirkels tonen ons de maan in acht verschillende standen, en wel de buitenste kring de belichting der maan door de zon (steeds is de naar de zon gekeerde helft verlicht) en de binnencirkel de gedaante, in welke de schijf van de aarde uit gezien wordt. In stand l zien we alleen de donkere, naar de aarde gekeerde helft, of beter gezegd, we zien er niets van. Dan hebben we „nieuwe maan”.

In stand 2, 3 en 4 zien we telkens een groter stuk van de schijf verlicht en wel steeds de rechterzijde, zoals uit de tekening blijkt. Het is eerst een smal sikkeltje, dat steeds breder wordt. Dat noemen we „wassende (groeiende) maan”, wassenaar. Stand 3 heet „eerste kwartier”. In stand 5 zien we de volle maanschijf en hebben we „volle maan”. Dat de standen 6, 7 en 8 de „afnemende maan” vertonen en stand 7 het z.g. „laatste kwartier” aangeeft, en ook waarom bij afnemende maan steeds de linkerzijde der schijf is verlicht, is na het voorgaande wel duidelijk.

Hierbij zij nog opgemerkt, dat wij altijd dezelfde helft der maan te zien krijgen. Bij haar omloop om de aarde draait de maan n.l. ook een keer om haar as, zodat ze ons steeds maar één halfrond toont. De andere zijde der maan heeft nog geen mensenoog aanschouwd. Om die te kunnen zien, zouden we een reisje naar en óm de maan moeten maken.

Dat zou uit een wetenschappelijk oogpunt ook zeer belangrijk zijn, maar dat is voorshands niet mogelijk. Voorlopig moeten we ons vergenoegen met de waarnemingen, die we door middel van onze grote kijkers op de maan verrichten kunnen. En dat is niet weinig. Reeds met het blote oog ontdekken wij op de lichtende schijf donkere vlekken en schitterende punten. De donkere vlekken zijn inzinkingen van de maanoppervlakte; men noemt ze zeeën, maar er is geen druppel water in. Deze z.g. zeeën zijn door hoge bergranden ingesloten.

Ook op de hoogvlakten ontdekken wij langgestrekte bergketens, net als op onze aarde. Sommige bergtoppen rijzen steil uit de vlakte omhoog, 3 à 4000 meter, andere vormen den rand van een groot plateau. Er moeten zelfs toppen van 7500 meter zijn, die men door hun schaduw van de aarde uit gemeten heeft. Dat zijn de ringgebergten. De uit de hoogvlakten oprijzende berggroepen hebben meestal een wonderlijken vorm. Het zijn kraters, waarschijnlijk van uitgedoofde vulkanen, sommige klein, andere van ontzaglijke afmetingen, zoals wij er op onze aarde geen hebben.

Bij ons behoren kraters met een middellijn van 1 à 2 kilometer tot de uitzonderingen. Op de maan zijn kraters zo groot als de vroegere Zuiderzee.

Hier kunnen wij ook even vermelden, dat de middellijn van de maan 3484 K.M. is en de omtrek 10940 K.M. De oppervlakte is ruim 4 maal die van Europa of even groot als Noord- en Zuid-Amerika. De inhoud is 1/49 van de aarde.

Maar door onzen kijker kijkend, zien wij nog een merkwaardige bizonderheid: de door de zon bestraalde zijde der bergen schittert als sneeuw, de van de lichtbron afgekeerde zijde is zwart als inkt. Tussen licht en schaduw zijn geen overgangen. Verspreid licht, zoals we op aarde hebben, overal waar de zonnestralen niet rechtstreeks doordringen, is er niet. Wij moeten daaruit besluiten, dat de maan geen dampkring bezit, want de lucht is door de weerkaatsing der deeltjes oorzaak van de verspreiding van het licht. De lucht is ook de draagster van het geluid; zonder lucht geen geluidsgolven. Alle verschijnselen, waarbij de lucht een rol speelt, ontbreken ten enenmale op de maan.

Daar zijn geen wolken, geen regen, geen onweer, geen wind; op de maan bestaat geen weer! Een uitgestorven wereld, zonder lucht en water en dus zonder plantengroei en dierlijk leven, een barre steenwoestijn: zó is waarschijnlijk de maan. Bovendien duurt de dag zowel als de nacht ruim 14 dagen, omdat de maan in 29 dagen eens om haar as wentelt. En daar de felle zonnestralen door geen dampkring en door geen wolken getemperd worden, moet het er ondraaglijk warm zijn. De temperatuur bereikt er een hoogte van 1800 C, terwijl in den maan-nacht een koude van ± 200° C. kan heersen.

Dat zijn toestanden, waarbij elk dierlijk, dus ook menselijk leven, zoals wij ons dat voorstellen, onbestaanbaar is. Wij mogen daarom veilig aannemen, dat op de maan geen plant- of diervormen, zoals wij die kennen, kunnen voorkomen.