Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Krant

betekenis & definitie

Een plof in de bus...

„O, ’t is de krant maar!” En meestal leg je dan achteloos het dikke, opgevouwen blad op ’t buffet of op tafel, of je steekt het, als je ordelijk van aard bent, voor vader in den krantenhanger. Dat is zo de gewone gang van zaken. Een enkele maal, wanneer er iets bizonders te doen is, dan leg je de krant niet weg, maar dan grijp je er naar. Dan is er een wedloop naar de bus, wie de krant het eerst te pakken heeft.
Zo is de krant onze dagelijkse gast, overbekend, soms enthousiast ontvangen, soms achteloos bejegend, een enkelen keer — als we andere, droevige of spannende dingen aan ons hoofd hebben — zelfs helemaal vergeten. Een gast, die nooit beledigd is, als hij genegeerd wordt, die zich nooit opdringt, maar altijd trouw zijn plicht doet: ons te vertellen van alles, wat er op de hele wereld gebeurt en bovendien nog: ons te vermaken met alle mogelijken zin en onzin, ernstig of dwaas naar keuze. Wil je een spannend verhaal lezen? ’t Staat in de krant. Wens je een politiek overzicht? Blad 1. Of een lange lijst van stadsnieuwtjes, branden en ongelukken? Blad 3. Wil je zelf een japonnetje maken, een paar handschoenen breien of een kussen opvullen? Kijk je krantje maar na: vrouwenblad. Wensen de kleuters een versje of een paar raadsels? Kinderblad.
Is de student overspannen van het vossen? Er is geen beter geneesmiddel dan een kruiswoordpuzzle!
Is Papa „in de tabak?” De krant geeft de allerlaatste koersen.
Popelt je oudste zus om de allernieuwste modellen te zien? De krant vertelt waar, wanneer en hoe laat de modeshows zijn.
Wenst moeder degelijk en voordelig in te kopen? Tientallen kolommen advertenties staan tot haar beschikking.
Is er een nieuw dienstmeisje nodig? Is Bello weggelopen? Bezit men een ledikant, een badkuip of een villa, die men verkopen wil? Even de krant opbellen en ’t komt in orde.
Ja, de krant is een onmisbaar bestanddeel van ons leven geworden en al wordt er ook van de krant èrg veel kwaad gesproken, omdat haar wetenswaardigheden en bespiegelingen nu juist niet altijd zo eerlijk als goud, zo betrouwbaar als de bank en zo helder als kristal zijn... we zouden onze dagelijkse babbelkous toch geen van allen gaarne willen missen. Denk je er eens in, wat we moesten beginnen, als er geen kranten waren! Waar moesten de heren op de sociëteit over spreken, waarmee zouden de kappers hun klanten amuseren, waar zouden de jeugdige boefjes hun voetballen van kneden, waar zouden we van alles en nog wat in verpakken en bovenal: hoe zouden de praatjes in de wereld komen?
Toch is er een tijd geweest, dat er geen kranten waren. Toen heerste er een weldadige rust over het wereldrond. Toen barstten er, laat ons zeggen in China, vuurspuwende bergen uit, gebeurden er ongelukken en werden er veldslagen geleverd, zonder dat de rest van de wereld er zijn neus in stak. Heerlijke kalmte, maar een beetje saai dunkt me, en voor de betrokken personen, die iets geweldigs beleefden, dat ze aan anderen wilden meedelen, erg lastig.
Dat heeft Julius Caesar blijkbaar ook ingezien, want hij is eigenlijk, als men ’t zo noemen mag, de grondlegger van de journalistiek geweest. Wanneer er in het oude Rome een Senaatsvergadering had plaats gehad, dan vond hij het nodig, aan de burgers mede te delen, wat er daar door de „vroede vaderen” van Rome verhandeld was.
Op het marktplein en op allerlei andere publieke plaatsen werden grote, volgeschreven vellen aangeslagen, die door slaven honderden malen waren overgeschreven, om ze ook door de provincie te verspreiden. Die vergaderingsverslagen heetten toen „acta diurna” (De heer Marcus Antonius merkt op, dat de voorgevel van het Senaatsgebouw "op ergerlijke wijze door de jeugd is volgekrast. De premier antwoordt, dat deze zaak de aandacht van den minister van justitie heeft, enz.).
Deze „acta diurna” kan men echter nog geen echte krant noemen. Men vertelt gewoonlijk, dat de eerste gedrukte krant in China is verschenen en wel in het jaar 911. Deze krant heette King-Pao.
Gedrukt? zul je zeggen. En de boekdrukkunst werd pas uitgevonden in 1423? Precies, maar zoals je in het artikel over Drukkunst al hebt kunnen lezen, werden de Chinese kranten op omslachtige manier door middel van houtreliefdruk vervaardigd.
Je begrijpt, dat er eerst sprake was van een gewone krant na de uitvinding van de boekdrukkunst, toen deze gemeengoed was geworden, dus eerst in de 17e eeuw.
Reeds in 1619 kwamen in ons land, n.l.te Amsterdam bij Broer Jansz, en te Antwerpen bij Abraham Verhoeven, geregeld nieuwsberichten uit, die „Courante-nouvellen” genoemd werden en deze werden al spoedig gevolgd door een blad, dat nu nog bestaat: „De oprechte Haarlemse Courant”. Dit blad is dus de oudste krant van Nederland. Het eerste nummer verscheen jn 1656 onder den titel „Weeckelijkcke Courante van Europa”. Later werd de naam veranderd in „Haerlemse Dingsdaaghse Courant”, terwijl spoedig ook een Zaterdags blad uitkwam.
Je begrijpt, dat de inwoners van Haarlem dit nieuwtje zeer waardeerden en dat hierdoor andere ondernemende geesten op het idee kwamen, de krant te gaan nadrukken.
Om zich tegen deze oneerlijke concurrentie te beschermen, heeft toen de uitgever Abraham Casteleyn zijn blad „Opregte Haerlemse Courant” genoemd en er het stadswapen op laten afdrukken.
Heeft Haarlem dus de eer, de eerste krant van ons land te bezitten, heel lang bleef dit niet de enige. Zeer spoedig volgden velen het voorbeeld na, want toen de mensen eenmaal een voorproefje van het nieuws-feestmaal hadden genoten, was de honger naar berichten niet meer te stuiten en groeide deze steeds meer aan en met hem aantal en omvang der kranten. Het laatst van de 17e en de hele 18e eeuw was voor de Hollandse kranten een bloeitijd en ook vele Franse bladen, die over de hele wereld verspreid werden, werden in ons land — vanouds hèt land van de vrijheid van drukpers — gedrukt.
Dat dit natuurlijk ook vaak aanleiding gaf tot moeilijkheden met de betrokken landen en dat er als gevolg hiervan tal van „placcaeten” werden uitgevaardigd, die aan Hollandse en Franse kranten beperkingen oplegden, heb je misschien wel eens gelezen. Toch was, ook toen reeds en misschien niet veel minder dan in onzen tijd, de pers een machtig middel in den politieken strijd. Iedere partij had een eigen krant en heel dikwijls werd het geschrijf 'zo fel, dat de schrijvers of uitgevers in de gevangenis werden opgesloten en soms zelfs met den dood hun penne-zonden moesten boeten.
Ten tijde van de inlijving van Holland bij het Franse Keizerrijk werd de vrijheid van drukpers geheel aan banden gelegd. In 1810 werd bepaald, dat in elk departement van ons land één krant zou mogen verschijnen en dat naast den Hollandsen tekst ’t zelfde in ’t Frans moest worden gedrukt.
In 1814 echter deed met den Souvereinen Vorst Willem I ook de vrijheid van drukpers weer zijn intree in ons land. De uitbreiding van het krantenwezen werd echter nog langen tijd tegengehouden door de toen heersende bepaling, dat iedere krant op gezegeld papier moest verschijnen. Toen in 1869 het dagbladzegel werd opgeheven, was om zo te zeggen „het hek van den dam” en kon men naar hartelust kranten oprichten. Het aantal grote en kleine dag-, week- en maandbladen van neutraal, godsdienstig, politiek of ander karakter of op ’t gebied van kunst, wetenschap, techniek enz. loopt thans in ons land in de honderden of misschien wel in de duizenden.
In de laatste tien jaar is de politieke betekenis van de krant enigszins gedaald en leggen vooral de grote bladen zich meest toe op uitstekende en snelle berichtgeving, ook door middel van foto’s, hoewel natuurlijk nog tal van bladen een eigen politieke kleur hebben. Naast de neutrale dagbladen in ons land nemen ook b.v. de Protestants Christelijke, de Liberale, de Socialistische en de Katholieke bladen een voorname plaats in, doch de krant is in veel gevallen niet meer in de eerste plaats strijdmiddel doch nieuwsbrenger geworden.
Ziezo, je hebt dus de krant uit de bus gehaald en even gepeinsd over de oude tijden, toen er nog geen kranten waren. Nu vind je ’t misschien ook wel leuk, om, aangezien de krant er nu toch eenmaal is, iets te weten van de manier, waarop zo’n krant iederen dag zo precies helemaal „vol” komt. Ik verzeker je, dat dit heel wat moeite kost en dat, vergeleken bij de redactie- en zetterij-zwoegers aan een modern dagblad, de ijverig pennende slaven van Julius Caesar misschien nog wel te benijden waren! Een troost is maar, dat ze ’t zelf allerminst als een slavernij voelen. Een ieder, die aan een krantenbedrijf meewerkt, behoort nu eenmaal enthousiast voor z’n vak te zijn en iederen dag weer zich ’t vuur uit de sloffen te lopen, om de krant „vol”, „af” en „weg” te krijgen. Om die drie zware eisen draait ’t gehele bedrijf en daar komt iederen dag heel wat voor kijken.
Ga maar eens mee naar zo’n grote krant; aan de N.Z. Voorburgwal te Amsterdam, d e krantenwijk van ons land, heb je ze te kust en te keur. Je kunt uitzoeken, welk gebouw je bezichtigen wilt: De Telegraaf, Het Handelsblad, De Tijd, De Standaard. We gaan maar één van die enorme gebouwen binnen door een groote draaideur en ontmoeten dan allereerst een beleefden portier, die op ons toeschiet en ons vraagt, bij welke afdeling we moeten zijn. Ja, goede raad is duur. Natuurlijk willen we alles zien, maar ’t meest interesseert ons toch de redactie, de „keuken”, waar het diner, dat we iederen dag te verorberen krijgen, wordt klaargemaakt. De redactie dus, maar welke afdeling? Ons oog valt op een groot wit bord, dat in de hall van het gebouw tegen den muur is aangebracht en waarop onder elkaar met zwarte letters de woorden: binnenland, buitenland, stadsnieuws, sport, financiën, geestelijk leven, kunst, foto-afdeling staan vermeld. Dit zijn dus allemaal weer onderdelen van de redactie.
Om een hoek, in een aparte gang, zien we een bord met het woord administratie, onderverdeeld in de afdelingen: advertentiën, abonnementen, secretariaat en archief.
Hier komen we straks nog wel eens terug. We gaan eerst de afdeling redactie binnen en slaan daar in ’t voorbijgaan een blik in verschillende vertrekken, die allemaal als druppels water op elkaar lijken. In allemaal staan grote bureaux, waaraan heren gehuld in zware rookwolken, soms ook enkele dames, ijverig zitten te pennen of in de haren te grabbelen op zoek naar inspiratie. Ook rinkelen er voortdurend telefoons, en lopen er op vlugge voeten al of niet geuniformde jongens heen en weer met velletjes papier, waarop het voedsel voor het allesbeheersend wereldmonster, de pers, wordt weggevoerd. Verder wordt er met kranten gezwaaid, ijverig met schaar en lijmpot gewerkt en klinkt er zo nu en dan een kwinkslag, waarna een lachsalvo losknettert, gevolgd door een diepen zucht en een meer of minder fellen uitval van iemand, die door deze onderbreking den draad kwijt is.
Hier werken journalisten en dus is het er roerig, want dit is een slag mensen, dat allerminst in een bureau-keurslijf past. Wanneer je echter hieruit zou willen afleiden, dat er niet of half gewerkt wordt, dan heb je ’t mis. Misschien wordt er in geen enkel ander bedrijf zo intens en onder zo hoge spanning gewerkt als op een dagbladredactie.
Waar halen nu die ijverig pennende ridders van de pen al dat nieuws vandaan? Dat zal ik je zeggen. Dat gaat tegenwoordig al heel eenvoudig, n.l. door de uitvinding van de telex-machine, de z.g. „vèrschrijver”. Door deze vrij ingewikkelde machines, waarvan iedere krant van enige betekenis er een bezit, wordt het nieuws uit binnen- en buitenland, dat in ons land voor het A.N.P. (Algemeen Nederlands Persbureau) gevestigd te Amsterdam .wordt verzameld, rechtstreeks naar alle kranten tegelijk doorgezonden. De juffrouw van het A.N.P. (er zijn daar natuurlijk meer dames, die elkaar afwisselen!) zit voor een toetsenbord net als bij een gewone schrijfmachine en tikt het bericht, en... op ’t zelfde ogenblik worden die letters automatisch net als met telegrammen het geval is, overgebracht op de papierstroken, die op alle telex-machines in het hele land zijn bevestigd.
Sta je dus naast de „telex”, dan kan je met eigen ogen zien, hoe het bericht verschijnt en tegelijkertijd rolt de papierstrook door, zodat er tenslotte een heel „beddelaken” vol berichten, belangrijk en minder belangrijk, lang en kort, van ver af en van dichtbij, uit de „telex” is gerold! Dit proces gaat maar steeds door, ook ’s nachts, zodat de redactie onmiddellijk van alle gebeurtenissen op de hoogte is. Al deze berichten moeten worden uitgezocht, gecontroleerd, of er soms foutjes in staan, voorzien van een titel of „kop” en vliegensvlug naar de zetterij doorgegeven.
Vroeger, vóór de uitvinding van de „telex” was de zaak heel wat ingewikkelder. Toen zaten de redacteuren van de afdelingen binnen- en buitenland den helen dag met een hoofdtelefoon om te luisteren naar de berichten, die van de correspondentiebureaux kwamen en bovendien kwamen er hele stapels telegrammen binnen in het Frans, Duits en Engels.
Al die rompslomp is door de „Telex” overbodig geworden. Je hebt tegenwoordig maar de Telexstroken in reepjes te knippen en de zaak is gezond!
Maar dat is nog niet alles. Bovendien komen iederen dag uit de meeste beschaafde landen correspondenties binnen; dit zijn brieven van door het blad daar aangestelde correspondenten, die ook maar niet zo in de krant mogen, maar eerst duchtig moeten worden nagekeken. En tenslotte liggen op de lessenaar van iederen buitenlandredacteur nog hoge stapels kranten in alle talen, die vliegensvlug* moeten worden doorgekeken op zoek naar nieuws, dat geschikt is om te worden vertaald. En laat ik vooral niet vergeten de enorme kaarten, die aan de muren hangen en die voortdurend moeten worden geraadpleegd, om te controleren, of een riviertje of onnozel klein plaatsje, dat in een telegram genoemd is, b.v. Menschiksckowgorod in het Boven-Dnjepr-gebied, wel werkelijk bestaat. Die namen en hun vreselijke verminkingen bezorgen den meesten buitenland-redacteuren nachtmerries. Maar enfin, eens komen toch alle berichten „af” en „door” en dat moet ook, want naarmate de dag vordert, wordt de spanning om „alles nog mee te krijgen” groter en vliegen de vulpennen in jagende vaart over het papier. . Op een bepaald uur wordt de verwerking van de copy op de zetterij stopgezet, dan mag er niets meer worden doorgegeven en je begrijpt dus, dat vooral in de laatste minuten vóór dit tijdstip de spanning tot het kookpunt stijgt. Zetterij-jongens komen binnenhollen, om de laatste velletjes weg te halen.
En daar komen dan nog twee heel belangrijke personages uit het krantenbedrijf aan de orde: de corrector, die alle drukproeven net zolang moet nakijken en verbeteren, tot er geen fouten meer in de krant kunnen komen — zie: Correctie — en de z.g. redacteur-opmaker. Deze laatste heeft een zenuwslopend werk, tenminste bij een groot dagblad. Hij is de schakel tussen redactie en zetterij. Alle drukproeven krijgt hij in handen en dan moet hij zorgen, dat alles in de krant zijn juiste plaats krijgt en dat de artikelen passende titels of, zoals men dat noemt, „koppen” krijgen.
In vroeger jaren werd er aan de opmaak niet zo heel veel zorg besteed. Men had een rubriek buitenland, binnenland, stadsnieuws enz. en dan plaatste men alle stukken, die tot die verschillende rubrieken behoorden, ieder met een gewoon vet kopje achter elkaar. In navolging echter van de buitenlandse bladen wordt de laatste 20 à 30 jaar ook in ons land van de „koppen” buitengewoon veel werk gemaakt. Dit heeft natuurlijk het voordeel, dat men een belangrijk stuk door het plaatsen van zware koppen bizonder kan laten opvallen en het nadeef... dat sommige gemakzuchtige mensen, waartoe jullie natuurlijk niet behoren, alleen maar de koppen behoeven te lezen, om te weten, wat er in de krant staat. En aangezien alles, wat er in de krant staat, natuurlijk hoogst belangrijk is, is dit wel jammer.
Iets dergelijks als bij „buitenland” speelt zich af op de afdeling binnenland, waar alle berichten, die op ons eigen land betrekking hebben, den helen dag door van de „Telex” worden gehaald, worden bewerkt en doorgegeven. Hier worden ook de berichten uit den omtrek, te onbelangrijk om door de „Telex” door ’t hele land te worden geseind en die door de speciale correspondenten aan het blad worden gezonden, geopend, de copie moeizaam ontcijferd en zo nodig tot begrijpelijk Nederlands verwerkt. Iedere krantenman heeft zo zijn eigen persoonlijke nachtmerrie: voor den binnenland-redacteur zijn het de onleesbare berichten uit Schellingdam of Lutjewoude. Erg gezellig is het gewoonlijk op de afdeling stadsnieuws, die soms ook geen apart verblijf heeft, doch bij „binnenland” is ingedeeld. Dit is het domein van de stadsverslaggevers, een luidruchtig optredend mensensoort, dat hier, soms gekleed in staatsiekledij, in en uitstuift op jacht naar primeurs.
Een primeur is het neusje van den zalm, het ideaal en doelwit van ieder rechtgeaard verslaggever, dat gene, waarvoor hij, als hij een hartstochtelijk biljarter is, onmiddellijk zijn keu, als hij een geanimeerd smuller is, zijn zalmslaatje, als hij verloofd is, zelfs zijn meisje in den steek laat. Een primeur is... een bericht, dat een andere krant niet heeft. Natuurlijk zorgen de stadsverslaggevers in de eerste plaats voor het „verslaan” van de vergaderingen, bijeenkomsten, tentoonstellingen, feesten, begrafenissen en andere gebeurlijkheden, die zo iederen dag plaats hebben; je kunt ze ’s avonds gewoonlijk in schouwburg of bioscoop of bij een lezing vinden, waarvan de krant een langer of korter bericht wil hebben. Maar bovendien is daar, naast dit gewone journalistieke bedrijf, dat natuurlijk goed en degelijk geschieden moet, ook nog het meer sportieve gedeelte: de primeurjagerij, en een verslaggever, die aan zijn blad geregeld primeurs levert, is zijn gewicht aan goud waard.
Hoe krijgt men een primeur en van wie? Tja, dat is een vraag zonder antwoord.' Men moet iedereen kennen en met iedereen goede vrienden zijn. Men moet een scherpen speurzin en een onuitputtelijk geduld hebben, men moet als ’t ware ruiken, dat er ergens iets „te doen” is en dan moet men erop af stevenen en met bedachtzaamheid, tact, kiesheid, moed, vindingrijkheid, doorzettingsvermogen en taaie vasthoudendheid net zolang met een glimlach op ’t gelaat en den hoed in de hand doorzwoegen, tot de primeur in de krant staat. En dan niet kwaad worden, als men bij ’t openslaan van het blad van een concurrent bemerkt, dat die het bericht nóg een tikje uitvoeriger heeft en de primeur dus geen primeur meer is.
B.v.: een gedienstige geest heeft opgebeld, dat de Sultan van Djokjakarta een officieus bezoek brengt aan Artis. De primeurjager of reporter wrijft zich in de handen en deelt aan zijn chef mee, dat hij den helen dag vrij moet van ander werk. Hij springt op de tram, neemt in ’t voorbijgaan een vriend plus kodak mee, neemt een kaartje voor Artis, drentelt den helen morgen achter den groten man aan, stopt dan tegen lunchtijd den restaurantkellner een flinke fooi in de hand en bewerkstelligt een interview, terwijl de vriend reeds is weggehold met het van achter een boom genomen kiekje, ’s Avonds staat het verhaal in geuren en kleuren, mèt het vereiste Oosterse tintje, in de krant. De deftige meneer echter, die den Sultan heeft rondgeleid, is een oom van een der reporters van het andere blad en terzelfder tijd prijkt een nóg veel grotere kiek... enfin ik bespaar je de pijnlijke bizonderheden!

Behalve dus de redacteuren binnen- en buitenland, kunst, sport, financiën, geestelijk leven — hieronder valt alles, wat op godsdienstig gebied voorvalt — en niet te vergeten de foto-redacteuren, die iederen dag uit de enorme hoeveelheden aangeboden binnen- en buitenlandse foto’s datgene moeten uitzoeken, dat het meest geschikt is voor de fotopagina en de aparte illustraties; behalve de stadsverslaggevers en de correspondenten in binnen- en buitenland, heeft ieder groot dagblad ook nog speciale verslaggevers, die erop uittrekken, om kleur en geur en smaak aan de krant te geven met wat de vakmensen noemen: de grote reportage.
„Tien dagen op zee met een haringvisser”, „Een week naast den machinist op de locomotief”, „Het leven onder de Chinezen in de Bantammerbuurt”... ’t zijn allemaal aanlokkelijke onderwerpen, gretig gelezen stukken en daarachter staat een jongeman met felle ogen, gretige oren en rappe handen, die dit alles zelf heeft doorleefd en het nu in smakelijken, levenden, tintelenden vorm zijn lezers voorzet. De grote reportage, het ideaal van alle jongens, die journalist willen worden! Als je er soms ook zo eentje bent, dan wil ik je alleen één ding eens stevig op het hart binden. De grote reportage is prachtig en de primeurjagerij is prachtig en ook is het héél aardig, om als correspondent in Parijs te zitten en de voorjaarsmode te beschrijven, maar... een goede, degelijke journalist ben je toch eerst, wanneer je ’t hele bedrijf grondig kent. Wanneer je graag en goed en gauw een aardig verslag maakt of bij ’t krieken van den eersten voorjaarsochtend een gevoelig versje uit je mouw schudt, doch óók niet te gewichtig of te voornaam of te artistiek bent om met rode oren en zwarte vingers berichten op te nemen en te bewerken of om een vreselijk droog, persklaar gemeenteraadsverslag te maken. Wanneer je je niet te geleerd voelt, om je beleefd en prettig te gedragen tegenover twee oudjes, die je komt feliciteren met hun gouden „echtverbintenis”, of om moeizaam een bericht los te peuteren uit den mond van den secretaris van een hengelaarsvereniging, die bizonder weinig bespraakt is. Wanneer je in één woord geen onderscheid in werk ként, maar dag en nacht voor je krant klaar staat, om alle werk, dat je krant ten goede kan komen, met hart en ziel aan te pakken. Dan eerst ben je een echte, een ras-journalist en dan twijfel ik er niet aan, of je ster-kwaliteiten zullen vroeg of laat wel worden ontdekt en tot haar recht komen. En wanneer je dan daarbij nog een eerlijk, betrouwbaar type bent met een vaste overtuiging, die je desnoods kunt verdedigen, maar tevens een jongen, die zich in anderer mening verplaatsen kan, die niet eigenwijs is, maar steeds bereid om te leren, van wie dan ook, ben je op weg om een prima journalist te worden en tevens, en dat is natuurlijk van veel meer belang, een echt, levend mens.
Maar nu wil je natuurlijk nog graag weten, wat er verder met al het krantenvoedsel, met de copie, gebeurt, als het spitsuur op de redactie is afgelopen en de redacteuren, aan of op hun lessenaars gezeten, even uitblazen. Dan is op de zetterij het spitsuur in vollen gang. De laatste copie wordt vliegensvlug over de verschillende zetmachines verdeeld, want precies op de minuut af moet de krant worden afgedrukt en verzonden. Wanneer alles is afgezet, wordt de laatste vorm, die met het „laatste nieuws”, opgemaakt — de andere vormen liggen natuurlijk reeds lang gereed, de laatste matrijs wordt geperst, de laatste stype gegoten en de rotatiepers begint te draaien, terwijl inmiddels buiten de auto’s al klaar staan, om de lawines van kranten op te vangen en naar den trein te brengen, die ze naar alle oorden van ons land vervoert.
Onder „Drukkunst” kun je nauwkeurg lezen, hoe een krant precies wordt gedrukt en de foto’s, waarmee we dit artikel illustreerden, brengen het hele procédé duidelijk in beeld.
’t Is alles jagen, vliegen, werken op het nippertje en menige zucht van verlichting wordt geslaakt, wanneer straks de krant behoorlijk „weg” is en volgens menselijke berekening veilig in al die duizenden brievenbussen terechtkomt.
Denk hier maar eens even aan, als je vanavond je krantje uit de bus haalt.