Dit woord luidt aanvankelijk kerkmis. In de tijden vóór de Hervorming, toen dus de bevolking van de Nederlanden bijna onverdeeld Rooms-Katholiek was, werden de nieuwe kerken steeds met grote plechtigheid en allerlei feestelijkheden, die soms enige dagen duurden, ingewijd.
Jaarlijks werd vervolgens op den datum der inwijding een plechtige mis opgedragen, die dan vooral de kerkmis heette. De bewoners van de omliggende streken stroomden op dien dag naar de kerk en bleven een tijdje in de plaats, waar de kerk stond, vertoeven.
Deze grote volksmenigten lokten kleine kooplui, goochelaars, koorddansers, muzikanten enz., die hoopten op goede zaken. Later, na de Hervorming, ging de oorspronkelijke betekenis van deze volksbijeenkomsten verloren, doch de gewoonte bleef bestaan.
Onze voorvaderen hielden nogal van pret maken, zodat de kermissen eeuwenlang konden bloeien en sommige een bizondere vermaardheid genoten. In de laatste jaren hebben ze sterk aan betekenis verloren en werden ze in vele plaatsen afgeschaft.