Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Kaartprojectie

betekenis & definitie

Je herinnert je, dat onder Globe gesproken is over de onmogelijkheid om het aardoppervlak plat uit te leggen, getuige ’t voorbeeld van een bal, dien je ook nooit zo in stukjes kunt knippen, dat de deeltjes plat te leggen zijn. Daar wij ons toch graag een voorstelling willen maken van allerlei, wat op die aarde voorkomt en leeft en aardglobes niet steeds geschikt zijn, hebben we kaarten gemaakt.

Op die kaarten nu moeten we de aarde, of liever gezegd een deel ervan, zo juist mogelijk afbeelden. Al de methodes nu, die men heeft gevonden om dit te doen, noemen we kaartprojecties.
Jullie begrijpt dus nu goed, dat daarbij altijd fouten gemaakt worden.
Hoe kleiner het gebied is, dat men afbeeldt, hoe geringer de fout zal zijn, immers des te minder afwijking van het platte vlak vertoont het stukje.
Nu heeft men verschillende methodes van afbeelding, die ik hier niet alle zal bespreken, maar waarvan ik toch even vertellen wil, dat ze alle weer speciaal geschikt zijn voor bepaalde kaarten.
Een afbeelding van de poolstreken of van het vasteland van geheel Amerika, het eerste een vrij „plat” gebied, het tweede een gebied, dat zich van Noord naar Zuid om de aarde spant, zal geheel verschillende moeilijkheden opleveren.
Een kaart van ’t Poolgebied, die de waarheid zeer benadert, zal men bijv. aldus ontstaan kunnen denken:
Men brengt door de pool een plat vlak aan, loodrecht op de aardas en dus evenwijdig aan het equatorvlak. Nu denkt men zich zelf in ’t middelpunt der aarde te zitten. Uit dat punt trekt men stralen naar alle punten in ’t poolgebied welke men op de kaart wil brengen. Die stralen dringen door de aardkorst heen, tot ze op ’t platte vlak (dat door de pool loopt) belanden en waar ze dit snijden, tekent men ’t punt, waarin de straal de aarde sneed.
Begrijpen jullie het? Knappe koppen onder jullie zullen heel goed begrijpen, dat de punten op aarde, die het verst van de polen liggen, op de kaart het meest vertekend worden, dat wil zeggen, dat de randgebieden van zo’n poolkaart het minst met de waarheid overeenstemmen.
Nog een methode wil ik met jullie bespreken en wel die van onzen zeer beroemden landgenoot uit de eerste helft van de 16de eeuw: Gerhard Mercator, den grondvester van de tegenwoordige cartographie.
Hoe zou men de hele aarde op één kaart kunnen krijgen? Als men bijv. om de aarde een cylindervormigen koker aanbrengt, die aan de linie raakt, dan kan men, wanneer men zich voorstelt, dat men zich langs de aardas beweegt, de delen der aarde op den cylinder projecteren. Met de tropen gaat dit prachtig, de lengtecirkels lopen in de tropen nagenoeg evenwijdig, maar op hogere breedten buigen ze zeer snel en sterk naar elkaar toe. Wat deed Mercator nu?
Hij berekende hoeveel de ruimte tussen de meridianen op hogere breedte te groot werd, als men ze gewoon recht door liet lopen. Op 6o° breedte is dat juist twee maal. Als men nu op die breedte den afstand tussen de breedtecirkels ook tweemaal zo groot neemt, dan zal het oppervlak van het land (lengte X breedte) vier maal zo groot worden. Deed men dit niet, dan kreeg men alleen een vergroting in de lengte en niet in de breedte, dus een vormverandering. Met Mercators methode behoudt men den juisten vorm, maar krijgt natuurlijk op de kaart een ongelijke verkleining van de werkelijkheid. Hoe verder men naar de polen toe tekent, hoe minder Mercators werkwijze is uit te voeren. Alles wordt daar fantastisch groot. De pool zelf zou een lijn worden over de hele lengte van de kaart. Snijdt men nu het cylindervlak ergens langs een lengtecirkel door, dan heeft men een kaart, waarop de hele aarde is afgebeeld. Op één ding wil ik nog wijzen, voor ik eindig. Alle kaarten tekent men natuurlijk veel en veel kleiner dan de werkelijkheid.
Onder elke kaart staat de schaal.
Schaal 1 : 300.000 wil zeggen, dat het voorgestelde gebied in werkelijkheid 300.000 maal zo lang en zo breed is, dus 90.000.000.000 maal zo groot.
Je begrijpt, dat b.v. militairen zeer uitvoerige inlichtingen willen op hun kaart en dus een kleine schaal vragen, b.v. 1 : 25.000, terwijl vliegers, die tegenwoordig snelheden van tussen de 300 en 400 K.M. per uur bereiken, meer hebben aan kaarten, waar de markante terreinaanduidingen, als rivieren, gebergten, kusten enz. op veel grotere schaal zijn aangegeven.