Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Breedte

betekenis & definitie

Dit is een gewoon woord en toch ook niet gewoon. Om goed te begrijpen, wat in aardrijkskundigen of astronomischen (sterrenkundigen) zin breedte is, zul je er even je globe of atlas bij moeten halen.

Om op de aarde, die bolvormig is, de plaats van een bepaald punt te kunnen vaststellen, maakt men gebruik van een denkbeeldig stel lijnen, de zogenaamde meridianen of lengtecirkels en de breedtecirkels.

De meridianen zijn grote cirkels, die door de beide aardpolen gaan. De belangrijkste breedtecirkel is de evenaar of aequator, een grote cirkel, die van de beide polen even ver verwijderd is, die dus in ’t midden om den aardbol heen gaat. Evenwijdig met den aequator denkt men zich, zowel naar het Zuiden als ook naar het Noorden, 90 cirkels getrokken, de zogenaamde breedtecirkels, die natuurlijk steeds kleiner worden naarmate ze dichter bij de polen en dus verder van den aequator af liggen. De 90ste graad, men rekent vanaf den evenaar, heet 90° Noorderbreedte en deze cirkel is zo klein, dat hij tot een punt geslonken is: de Noordpool. De 90ste graad, van den evenaar naar het Zuiden toe gerekend, heet 90° Zuiderbreedte en is de Zuidpool.

Wanneer we nu zeggen: Amsterdam ligt op den 52sten graad Noorderbreedte, of — zoals men het gewoonlijk schrijft — op 52° N.B., dan betekent dit, dat Amsterdam 520 van den evenaar en 38° van de Noordpool verwijderd is. De afstand van den enen breedtecirkel tot den volgenden is altijd 60 Engelse mijlen, d.i. 60 X 1.852 K.M. = ruim in K.M. Amsterdam ligt dus 52 X m K.M. = ± 5772 K.M. ten Noorden van den evenaar en 38 X m = 4218 K.M. Zuidelijk van de Noordpool.

Ook in de astronomie of sterrenkunde maakt men van zulk een stelsel van denkbeeldige lijnen gebruik, om de plaatsen van alle hemellichamen op den hemelbol aan te geven. De schijnbare hemelbol — want je weet natuurlijk allang, dat de hemelbol geen echte bol is, maar de oneindige ruimte, die zich aan ons oog voordoet als een bol, waar we als ’t ware aan den binnenkant tegenaan kijken, een bol, die om onze aardbol heenligt, om eens erg duidelijk te zijn — die schijnbare hemelbol nu wordt eveneens door denkbeeldige lijnen, lengte- en breedtecirkels, in graden verdeeld. Men heeft dit gedaan, om de plaats van de sterren en andere hemellichamen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de aarde te kunnen aangeven. In dit geval zijn de breedtecirkels echter niet evenwijdig aan den hemelaequator, maar aan de zogenaamde ecliptica, d.i. de lijn, die de punten verbindt, waar de zon om twaalf uur eiken dag schijnbaar aan het hemelgewelf staat.