behoren tot de ergste rampen, die den mensen kunnen overkomen.
In de eerste plaats kunnen ze een gevolg zijn van aardbevingen. Er kan dan een spleet ontstaan van enige meters maar ook van enige decimeters breedte, die echter kilometers lang kan zijn.
De spleet zelf is dan echter niet zo erg als wel de trilling van den bodem, waar ze een gevolg van was en waarbij talloze huizen kunnen instorten en vele slachtoffers gemaakt kunnen worden.
Veel grondverschuivingen ten onzent zijn door andere oorzaken ontstaan. Wanneer een rivier plotseling zeer veel water krijgt, b.v. door voortdurende harde regens in ’t brongebied, dan zal ze in haar midden- en benedenloop heel gauw een veel grotere snelheid krijgen of overstromen. Heel vaak gebeurt het, dat ze dan haar oevers ondermijnt, dat wil zeggen, dat ze een deel van den ondergrond meevoert; het gevolg is dan veelal, dat de bovengrond verschuift of instort. Daar langs of bij de rivieren dikwijls dijken voor gewoon verkeer of voor spoorwegverkeer liggen, gebeuren dan niet zelden grote ongelukken.
Menig spoorwegongeluk is op deze wijze ontstaan. In ons laag landje kennen we nog weer een anderen vorm van grondverschuivingen. Zoals jullie weten, hebben we op sommige plaatsen veel veen in den ondergrond. Gaat men nu hierover een zwaren dijk of spoorbaan aanleggen, dan komt het herhaaldelijk voor, ook ondanks de beste voorzorgsmaatregelen, dat het zware zand-en-klei massief van den dijk het in de diepte liggende veen zijwaarts perst en dus zelf gaat verzakken. Vooral de dijken langs de Lek hebben vaak deze merkwaardigheid vertoond. Jullie hebben natuurlijk allen wel gehoord, dat enige jaren geleden de spoordijk Gouda—Rotterdam-Maas op sommige plaatsen verzakte; tonnen gouds kostte de reparatie. Men heeft het veen voor een deel uitgegraven en langs de spoorbaan zware balkenrijen in den bodem geheid.
Toch rijden tussen Gouda en Rotterdam nog steeds lichte locomotieven, zo weinig kan men den ondergrond vertrouwen!
Andere gevallen in Nederland heeft men gehad bij den aanleg van de lijn Dordrecht-Gorinchem, speciaal bij de z.g.n. Baanhoekse spoorwegbrug. Vooral bij de hoge opritten van de brug werden sloten, die op geruimen afstand parallel met den spoordijk lagen, toegedrukt, naarmate men zand stortte voor de baanophoging.