Een ouderwets woord, zul je zeggen. Tegenwoordig spreken we van een diner, wanneer we ’t hebben over een enigszins feestelijken maaltijd, waarbij behalve het gezin ook nog genodigden aanzitten!
Nu, die opmerking van je is niet helemaal waar! Weet je wel, dat het juist heel modern — en bovendien natuurlijk heel verstandig — is, om altijd „je moers taal” te spreken en zoveel mogelijk de vreemde woorden te verbannen, als er een goed Hollands woord bestaat, dat we gebruiken kunnen? Onze koningin spreekt altijd van noenmaal inplaats van „lunch”, waarom zouden we dan niet het woord diner vervangen door het veel mooier en natuurlijker gastmaal?
Gastmalen zijn bijna zo oud als de wereld. Je weet allemaal wel, dat de Griekse gastmalen beroemd en de Romeinse, tenminste in den lateren keizertijd, min of meer berucht waren.
Bij de Grieken werden voor zo’n gastmaal een aantal personen uitgenodigd, uitsluitend echter mannen: de dames moesten zich dan maar thuis met de kinderen vermaken! Doch een Griekse gastheer kon nooit van tevoren weten, hoeveel gasten er zouden verschijnen, want het was nu eenmaal gewoonte, dat iedere gast het recht had een paar vrienden mee te brengen: deze werden dan „schaduwen” genoemd. Bovendien verschenen bij ieder gastmaal nog tal van ongenode gasten, meest grappenmakers, die „parasieten” (letterlijk: medeëtenden) werden genoemd — vandaar ons woord parasiet, dat we gebruiken voor een mens (of een plant of dier), die op kosten van anderen leeft.
Vóór de gasten aan tafel gingen, werden, hun voeten gewassen en gezalfd. Dit was ook in Palestina de gewoonte, zoals je in vele Bijbelverhalen kunt lezen.
Gewoonlijk zat men niet aan tafel, doch men lag op sierlijke rustbanken van cederhout, met ivoor ingelegd, met goud en zilver versierd en dikwijls voorzien van kostbare dekkleden, ’t Was dus een echt luilekkerland. Tafellakens kende men nog niet, ook geen vorken en lepels. Het vlees werd gesneden en met de vingers afgekloven. Iedere gast bracht een handdoek mee, terwijl na ieder gerecht water werd aangeboden, om de handen te wassen.
Zo’n feesttafel bij een Grieks gastmaal zag er schitterend uit, rijk versierd met planten en bloemen, waarmee de witte kleren en omkranste hoofden der gasten in overeenstemming waren. Boven de tafel werden rozen gehangen: het zinnebeeld der vertrouwelijkheid. En ieder kon er dan ook op rekenen, dat, wat hij zo „onder de roos” vertelde, strikt geheim bleef. Vandaar ook de uitdrukking: „Ik heb het hem onder de roos verteld”, waarmee men bedoelt, dat het gesprek vertrouwelijk was.
Onnodig te vertellen, dat bij een Grieks gastmaal talloze dronken werden uitgebracht: een gewoon matig man was al verplicht een dronk te wijden aan Zeus, aan Hygieia, de godin der gezondheid, en aan den beschermgeest van het gastmaal, den genius. Doch de drinkebroers deden het nog anders, die stelden dronken in op al hun afwezige vrienden en wel met zoveel bekers als hun naam letters telde, terwijl ook dikwijls drinkwedstrijden werden gehouden. Dit is evenwel niet zó erg als je zou denken, want de Grieken dronken den wijn nooit puur, maar steeds vermengd met water. Het mengvat droeg den naam van „krater”.
Niet alleen werden tijdens die maaltijden grappen gemaakt, geestige verhalen verteld en raadsels opgegeven, maar er werden ook meermalen zeer ernstige, wijsgerige gesprekken gevoerd. Het beroemde „Sumposion” van Plato is een van die tafelgesprekken (het woord sumposion betekent allereerst drinkgelag). Zodra de maaltijd was afgelopen, verschenen fluitspelers, danseressen en allerlei grappenmakers, die verder de stemming erin moesten houden.
Dat die gastmalen later bij de Romeinen ontaardden in de vreselijkste zwelgpartijen, is je natuurlijk wel bekend.
Nu iets over de gastmalen in de Middeleeuwen. Bij de Germaanse volken was het geen gewoonte, om aan te liggen bij den maaltijd: zij aten oorspronkelijk zittend, ieder aan een apart tafeltje en later, b.v. in den Karolingischen tijd, aan lange tafels.
De oude Duitsers stonden zo nu en dan van de tafel op, om uit de grote drinkkannen te slurpen, die langs de wanden van het vertrek stonden.
Het hoofdbestanddeel van den maaltijd was vlees, dat men met de vingers naar den mond bracht. De afgekloven beentjes bleven op tafel liggen.
In de 13de eeuw werd voor het eerst een tafelkleed gebruikt en in de 14de eeuw bediende men zich van zilveren of tinnen borden en van bekers of glazen.
De lange, deftige maaltijden waren onder den adel in de Middeleeuwen zeer in trek en het ging er plechtig toe.
Aan een aparte tafel zaten de burchtheer met zijn gezin en de eregasten, terwijl de andere gasten op banken langs de muren zaten, achter smalle tafels. De binnenzijde van de tafels was onbezet, om de bediening te vergemakkelijken. Voor elken gast lag een met bloemen bestrooid servet gereed.
Als allen gezeten waren, werd waswater binnengebracht en de maaltijd met hoorngeschal geopend.
Edellieden te paard of te voet brachten soms de gerechten binnen, terwijl daar tussendoor toneelspelers allerlei ernstige of vrolijke spelen vertoonden, om de stemming te verhogen. Als de eigenlijke hoofdmaaltijd afgelopen was, werden de kleden weggenomen en dan begon men onder het genot van vruchten en gebak allerlei spelen te doen. Dergelijke maaltijden duurden erg lang en kostten zeer veel geld.
Jachtdiners hebben in de Engelse geschiedenis niet den naam van sober te zijn geweest. Op tafel staan de fameuse sirloins (lendestukken, toen extra-populair in Engeland) en ook de wijn zal aangesproken worden — daar kan men zeker van zijn.