Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Athletiek

betekenis & definitie

Een woord, dat iedere jongen — en natuurlijk in onzen tijd van sport en spel óók ieder meisje! — kent en graag hoort'

Toch is athletiek niet een uitvinding van den modernen tijd. In het minst niet. De athletiek •— afgeleid van het Griekse werkwoord athleo, dat wedstrijd-houden betekent — is één van de oudste takken van sport, zo niet de oudste. Ze is voor het eerst beoefend in het oude Griekenland, reeds enige eeuwen voor de geboorte van Christus. Het lag ook in het karakter van de Grieken, die veel van wedstrijden hielden, om voor de athletiek een grote plaats in hun sportleven in te ruimen, omdat hierbij zoveel roem en eer te behalen was. En daar hielden de Grieken nu eenmaal van: hun sporthelden werden op alle manieren gevierd en met beloningen overladen. En zo kwam het, dat de oude Griekse athlet'en of juister gezegd: de jonge athleten in het oude Griekenland, ook reeds stelselmatig gingen arbeiden aan de training van hun lichaam.

Het is wel merkwaardig, dat er ook in die dagen onder de beoefenaars van de athletiek al een streven was waar te nemen, om zich op bepaalde onderdelen in ’t bizonder toe te leggen. In onzen tijd noemt men dat specialiseren: men doet het tegenwoordig ook, hoewel eigenlijk de oorspronkelijke bedoeling van de athletiek geweest is, het lichaam door allerlei verschillende oefeningen harmonisch te ontwikkelen, dus niet om een kei of „crack” te zijn in hardlopen óf hoogspringen óf discuswerpen.

Dus je ziet, dat de Grieken net als wij van de oorspronkelijke bedoeling der athletiek zijn afgeweken.

Toch is één ding gelukkig: een beroepssport is de athletiek bij ons nog nooit geworden. Trouwens bijna nergens is de athletiek een broodwinning; wel legt men zich op een bepaald onderdeel met veel ijver toe, maar het enige doel is tenslotte de eer van de overwinning.

Gelukkig, zeggen we, want we zien maar al te vaak, dat, wanneer een tak van sport een beroepskwestie wordt, de sportieve opvattingen in ’t gedrang komen!

Dit was ook al bij de oude Grieken het geval. De athletiek heeft daar, doordat zij meer en meer beroepssport werd, haar eigen graf gegraven: de mensen stelden tenslotte in die geld-verdienerij helemaal geen belang meer.

Eerst in de laatste jaren begint deze mooie sport weer op te leven. Een verblijdend teken! Op het ogenblik zijn er landen, waar de athletiek al heel druk beoefend wordt en waar bij wedstrijden van enige betekenis geregeld duizenden toeschouwers aanwezig zijn. De ontwikkelingsgang is in ons land niet zo snel geweest als in landen als Amerika, Duitsland en Engeland, waar vooral door de universiteiten veel propaganda voor de athletiek wordt gemaakt. Toch kunnen we ook bij ons tegenwoordig flinken vooruitgang waarnemen.

Het aantal beoefenaars van athletiek wordt steeds groter, al zal deze tak van sport wel nooit zó populair worden als voetbal. Daarvoor zit er voor ’t grote publiek te weinig sensatie in. Eerst wanneer je de moeite hebt genomen, je terdege op de hoogte te stellen van de voornaamste beginselen der techniek in de verschillende athletiek-onderdelen, zul je de bekoring van deze gracieuze sport ondergaan. Misschien zal op den duur, tenminste gedurende de zomermaanden, de athletiek als kijkspel het voetballen kunnen vervangen. Maar zover zijn we nu nog niet!

Als dit ooit het geval wordt, dan moet de athletiek hiervoor zelf in de eerste plaats zorgen en in de tweede plaats moet er dan de nodige propaganda voor worden gemaakt.

Wat het laatste betreft is er trouwens in ons land al aardig wat gedaan, hoofdzakelijk door de Koninklijke Nederlandse Athletiek Unie, kortweg K.N.A.U. genoemd. Deze organisatie werd opgericht in 1901 met het doel, de athletische lichaamsoefening in Nederland te bevorderen. De athletiek heeft onder haar leiding een grote vlucht genomen, zodat het land terwillevan een goede organisatie in districten is verdeeld en een Bondsbureau voor een geregelde afhandeling van zaken zorg draagt.

Wat is nu feitelijk athletiek?

We moeten daaronder verstaan de lichaamsoefeningen, die in de volgende hoofdgroepen verdeeld kunnen worden:

Lopen: korte, midden- en lange afstand; hordenlopen; Marathon (een woord, dat — zoals bekend — direct uit de Griekse athletiek komt); cross country; estafettes en snelwandelen.

Springen: hoogspringen, verspringen; polsstokhoogspringen en polsstok-verspringen; hoog-ver-springen; hink-stapsprong.

Werpen: speerwerpen; discuswerpen; kogelstoten; kogelslingeren; hamerwerpen en gewichtwerpen.

De trouwe beoefenaar van de athletieksport zal — zoals dat trouwens bij elken tak van sport het geval zal zijn — zijn levenswijze geheel daarop instellen. Vooral wanneer ’t in zijn voornemen ligt •—en meer nog wanneer hij de capaciteiten bezit — om zich te onderscheiden. Hij zal geregeld en met grote toewijding trainen en hij zal zich in het dagelijkse leven heel wat genoegens moeten ontzeggen. Ieder onderdeeltje van de athletiek vereist een diepgaande studie, juist omdat de athleten zich ook in onzen tijd op bepaalde nummers zijn gaan specialiseren. Voor de „cracks” en ook voor hen, die niet met dit woord te betitelen zijn, is het zaak, niets aan het toeval over te laten. De kleinste nalatigheid kan hun de overwinning kosten, omdat er op de loopnummers met onderdelen van secondes en op de werpnummers met centimeters gerekend wordt. Het is begrijpelijk, dat de loper of werper, die de techniek van zijn onderdeel door en door kent en die bovendien enig begrip van tactiek heeft, sterk in het voordeel is bij hem, wiens ontwikkeling nog niet op zo’n hoog peil staat. Het sprekendste voorbeeld van de waarde van technische en tactische ontwikkeling vormt ongetwijfeld de professional Nurmi, de Finse midden- en lange afstandloper, die bij een aanval op een bestaand wereldrecord al weken van tevoren aan het „piekeren” ging en wiskundig uitrekende, hoe lang hij zijn passen moest maken om te kunnen slagen. Zijn door en door getrainde sportlichaam zorgde er dan wel voor, dat zijn tevoren gemaakte berekeningen niet faalden.

Hoewel de athletiek in ons land langzamerhand een grotere betekenis heeft gekregen dan bijvoorbeeld tien jaar geleden, spelen wij in de internationale athletiekwereld maar een bescheiden rol. Voor een klein land, waar de athletiek bovendien betrekkelijk nog in de kinderschoenen staat, valt dit ook niet te verwonderen. We hebben in den loop der jaren een paar athleten van internationale klasse gehad en er zijn zo nu en dan ook wel eens fraaie prestaties geleverd, maar tot klinkende overwinningen hebben we het tot nu toe niet kunnen brengen, afgezien dan van het wereldrecord hardlopen van Tollien Schuurman, dat intussen alweer enige malen verbeterd is en het succes van den sprinter Chris Berger.

Wel bleek op de Olympische spelen van 1936 in Berlijn, dat ook bij ons de ontwikkeling der athletiek niet stil staat en sloegen ook nu verschillende van onze athleten, met name de loper Osendarp en de deelnemer aan den tienkamp Brasser een zeer goed figuur.

Het is met die wereldrecords een wonderlijke geschiedenis. Verschillende ervan stonden tien jaar geleden al zó scherp, dat men vrijwel eenparig van mening was, dat ze niet of althans buitengewoon moeilijk meer verbeterd zouden kunnen worden. Intussen zijn diezelfde records bijna ieder jaar weer op een beter peil gebracht. Dat wijst er op, dat de mogelijkheden nog lang niet uitgeput zijn. Die recordverbeteringen kunnen niet aan een grotere lichamelijke geschiktheid van den hedendaagsen athleet worden toegeschreven; ze komen uitsluitend op rekening van den vooruitgang in de techniek.

< >