Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Christus

betekenis & definitie

Nu we iets verteld hebben over het Christendom, gaan we ook iets vertellen over den stichter van het Christendom: over Jezus Christus.

Als wij dit niet deden, dan zou onze Encyclopedie een belangrijk hoofdstuk missen, want we kunnen gerust zeggen, dat er nooit op onze aarde iemand geleefd heeft, van wien zulk een ontzaglijke invloed voor de wereld is uit gegaan als van Hem: ook nooit een mens, wiens invloed zó zuiver en edel was!

Het spreekt vanzelf, dat er, toen zulk een mens op aarde kwam, noodwendig strijd moest ontbranden: immers Hij kwam niet alleen tot het uiterste óp voor de waarheid, neen, Hij was de waarheid zelf en die waarheid liet zich niet verbloemen. Hij had tot taak, de mensheid, die van God was afgeweken, weer met God te verzoenen en dus kon het niet anders, of al degenen, die zich niet voor God wilden vernederen, moesten ook tegen Jezus Christus opstaan.

En zo zien wij, dat het leven van Christus een en al strijd en miskenning is geweest van al degenen, die Zijn boodschap niet wilden aanvaarden en dat ook na Zijn dood ieder oprecht Christen, die het ernstig neemt met Zijn waarheid, met strijd en moeiten en miskenning te kampen heeft.

Dit is dus de noodwendige strijd, dien Christus op de wereld heeft gebracht en dien Hij ook heeft aangekondigd in Zijn woorden: „Ik ben niet gekomen, om den vrede te brengen, maar het zwaard.” Een andere strijd is die, welken de verschillende Christenen — allemaal mensen dus, die ervan overtuigd zijn, dat ze met hart en ziel het evangelie, de goede boodschap van Christus, aanvaarden en hiernaar trachten te leven — elkander in den loop der eeuwen hebben aangedaan. Dit is een vreselijke, betreurenswaardige strijd, die lijnrecht ingaat tegen het gebod van den Meester. Hij toch heeft gezegd: Ik geef u een nieuw gebod: dat gij elkander liefhebt. En ook: Zoals gij wilt, dat de mensen u doen, doet gij hun desgelijks.

Met vermijding van dien strijd willen wij nu hier trachten iets te vertellen over Jezus Christus.

Eerst iets over den innerlijken toestand van de mensen vóór Zijn geboorte. De mensen leefden toen, naar wij wel gerust mogen aannemen, ver van God verwijderd. Dit wil echter niet zeggen, dat zij er geen „godsdienst” op nahielden. Van de Grieken en Romeinen, de Germanen en andere volken weet je reeds, dat ze verscheidene goden dienden. Er was een oppergod, een god van den huiselijken haard, een god van den landbouw, van den oorlog en nog tal van anderen. En wanneer nu de mensen een bepaald ding of een bepaald voorrecht graag wilden hebben of op een bepaald gebied van hun leven moeilijkheden hadden, dan brachten zij offers of zij voerden allerlei plechtigheden uit, om die goden en godinnen gunstig voor zich te stemmen. Dit was een betrekkelijk laagstaande vorm van godsdienst: een ruilhandeltje zou men 't kunnen noemen, al zullen in de harten van die mensen ook wel eens echte gevoelens van dankbaarheid en aanbidding hebben geleefd, als zij zagen, hoe heerlijk schoon de god van de lente, zoals zij ’t uitdrukten, ieder jaar weer het landschap met groen en bloemen bekleedde.

Bij de Israëlieten, wier geschiedenis wij in den Bijbel in tal van boeiende hoofdstukken kunnen lezen, stond het Godsbegrip op veel hogeren trap. Zij erkenden één God als den Schepper van hemel en aarde en beschouwden Hem als den bestuurder van ’s mensen lot. Zij wisten, dat hun boosheid door God gezien en te Zijner tijd bestraft werd en dat zij zegen mochten verwachten, wanneer zij Gods wil deden, dien zij in de wet hadden ontvangen. En hoewel den Israëlieten door allerlei voorbeelden dezelfde prediking gebracht werd, die Christus later zou brengen, begrepen zij dat lang niet allen en die het begrepen, dachten, dat God alleen maar het volk van Israël kon liefhebben.

En nu is het grote wonder, dat Jezus Christus op de aarde geleefd heeft, om dit éne aan de mensen te leren: dat God ons liefheeft met een heilige, volkomen liefde. Een liefde oneindig groter dan die tussen de allertrouwste vrienden, tussen man en vrouw, tussen een moeder en haar kind.

Jezus Christus was een volkomen mens en tevens was Hij God, zodat Hij als mens de liefde Gods volkomen kende en geheel en al Gods wil deed. Dat onderscheidde Hem van alle andere mensen, die ooit geleefd hebben. Maar tevens was hij ook Gods Zoon, God en mens tegelijk, God zelf, Die op aarde is gedaald om zondaren zalig te maken; en je voelt, nu nog beter dan tevoren, wat er bedoeld wordt met de uitdrukking: het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegdraagt. (Zie ook: Agnus Dei).

Wie was nu Jezus Christus, de Middelaar, Die zulk een blijde boodschap heeft gebracht?

In het Nieuwe Testament, dat je hier maar eens naast moet leggen en lezen, staat de geschiedenis van Zijn geboorte: hoe Hij afkomstig was uit het geslacht van David, hoe Hij geboren werd uit de maagd Maria en hoe Hij opgevoed werd door Jozef. Hoe Hij geboren werd in den stal te Bethlehem, nadat van tevoren door een engel aan Maria was verkondigd, dat zij de moeder zou worden van een Zoon, Die Gods Zoon zou worden genaamd. Daar, in een donkeren stal, in een kribbe, is, naar de Bijbel verhaalt, het grote wonder geschied: daar werd het Kindeke Jezus geboren, Dat aan millioenen mensen redding zou brengen uit de diepste ellende, die er is: de geestelijke duisternis. Als je je hier even goed indenkt, dan is het haast onmogelijk, je ongelukkig te voelen, omdat je niet rijk bent of niet vlug van verstand of knap van uiterlijk.

Een ieder kan op zijn bescheiden plaats tot zegen zijn: zelfs het kleinste en eenvoudigste is niet te gering voor God, om er Zijn kracht en liefde in te openbaren.

Verder wordt dan in den Bijbel verteld, hoe innig de kleine Jezus Zijn hemelsen Vader liefhad. Lees maar eens het hoofdstuk over den twaalfjarigen Jezus in den Tempel (.Lucas 2 :

41-52): hoe Hij daar den wetgeleerden over God vragen stelde en hoe zij met aandacht naar Hem luisterden. En hoe Hij later, toen zijn ouders Hem met ongerustheid zochten, heel eenvoudig antwoordde: „Wist gij dan niet, dat Ik moest zijn in de dingen Mijns Vaders?”

Zó natuurlijk was voor Hem het kind van God zijn en Zijn enig verlangen is geweest, dat de mensen zich zó geheel aan God zouden geven.

Hiervoor heeft Hij gestreden, en geleden en is Hij ook aan het kruis gestorven.

In den Bijbel wordt verder verteld, hoe Jezus opgroeide en toen Hij volwassen geworden was — Hij moet toen ongeveer dertig jaar oud zijn geweest — het land doortrok om het evangelie te prediken en zieken te genezen. Evangelie betekent goede of blijde boodschap en daarom worden ook de vier levensbeschrijvingen van Jezus, die in het Nieuwe Testament voorkomen en afkomstig zijn van Zijn discipelen Mattheüs en Johannes en verder van Marcus en Lucas: de vier evangeliën genoemd.

Deze evangeliën zijn alle vier verschillend. Het is heel interessant, om ze eens achter elkaar te lezen en te vergelijken. De eerste drie evangeliën, die de synoptische (van synopsis = overzicht) worden genoemd, geven heel eenvoudige beschrijvingen van Jezus’ leven en werken, het Johannes-evangelie is veel dieper van zin: het stelt Jezus voor als den Zoon Gods en hierin komt ook meer dan in de andere de naam Christus op den voorgrond. Dit Griekse woord betekent, evenals het Hebreeuwse Messias, letterlijk: gezalfde.

Je hebt allen wel eens gehoord of gelezen van de gewoonte der Joden om hun koningen te zalven. De Joden hechtten dan ook, zoals duidelijk uitkomt in het Oude Testament, aan het woord gezalfde in de eerste plaats de betekenis van koning. De priesters en de profeten werden echter ook soms gezalfd en worden dan ook herhaaldelijk genoemd de gezalfden des Heren.

Door dezen gedachtengang te volgen, zal het je duidelijk zijn, dat de Israëlieten, die als volk de gedachte aan een komenden Verlosser, Gezalfde of Messias heel sterk in zich omdroegen, in de eerste plaats bij dien Messias aan een wereldlijk vorst dachten en dus een Messias als Christus, Die zeide: „Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld” moeilijk konden aanvaarden. De enkelen, die reeds tijdens Zijn leven de grootheid van Jezus hebben begrepen, hebben Hem zonder aarzelen den Messias of Christus genoemd.

Even rijk van inhoud als het woord Christus is de naam Jezus, Die hetzelfde betekent als Jozua, n.l. de Heer is helper en daarna verder: redder of zaligmaker.

Wanneer we nu eens trachten ons een voorstelling te maken van het leven en werken van Jezus Christus, dan moeten we ’t ons niet zó denken, dat de hele wereld in dien tijd van Zijn bestaan op de hoogte was. Neen, in een betrekkelijk klein, afgelegen hoekje van den aardbol, om en bij het meer van Genezareth in Palestina, heeft zich Zijn leven afgespeeld. In alle stilte werd hier het zaad gezaaid, dat zo geweldig op zou wassen en zo krachtig wortel schieten in de harten van millioenen mensen van alle rassen en standen.

Christus was geen wetgeleerde, geen wijsgeer in den gewonen zin, ofschoon Hij meer echte wijsheid bezat dan alle wetgeleerden en wijsgeren tezamen. Hij kende wel het oude geloof der Israëlieten met zijn vele wetten en voorschriften, maar Hij leerde niet uit die wetten, ofschoon Hij ze allerminst verwierp: Hij leerde, als Een, Die volmacht heeft: Hij putte uit Zijn eigen rijkdom en daar Hij volkomen één was met God, putte Hij dus rechtstreeks uit Zijn Goddelijke wijsheid en Hij deed dit zó eenvoudig, dat zelfs de minst geleerde mens het begrijpen kon. Daarom ging er zulk een enorme kracht van Hem uit.

Tevoren was het bij het Joodse volk altijd zo geweest, dat de priesters beschouwd werden als de dragers van de hoogste wijsheid: als de middelaars tussen God en de mensen. De arme, ongeletterde mensen, het „volk” zullen we maar zeggen, werden algemeen als minderwaardig beschouwd.

En toen kwam daar opeens Jezus — geen priester of wetgeleerde, maar een eenvoudige timmermanszoon — en Die leerde, dat het er bij een mens helemaal niet op aan komt, of hij priester of belastingbeambte is, of welk ambt hij bekleedt. Ieder mens, zeide Jezus, is gelijk voor God: het komt uitsluitend aan op de gezindheid van het hart. Een deftig, voornaam mens is voor God niets méér waard dan een eenvoudig mens, ook de allerarmste kan genade vinden in Gods ogen, mits hij zijn zonden belijdt en zich geheel aan God overgeeft, zoals hij is en zich door Gods genade bekeert.

Geen wonder, dat deze prediking den Joodsen schriftgeleerden en den Joodsen vromen — Farizeeën en Sadduceeën worden zij in den Bijbel genoemd — helemaal niet aanstond en dat zij Hem smadelijk „den vriend van tollenaars en zondaars” noemden. Bovendien waren zij gewend, streng vast te houden aan allerlei regels b.v. betreffende het houden van den Sabbath, enz.

En nu kwam daar Jezus, van Wien een grote roep uitging, dat Hij mensen kon genezen en wat meer was: Hij genas mensen, wekte doden op en dreef boze geesten uit door een enkel woord of door het opleggen der handen. En Hij deed dit, als ’t zo uitkwam, ook op den Sabbath. Dit nu konden de priesters onmogelijk verkroppen. Sabbathschender noemden zij Hem en het werd een strijd op leven en dood. Een strijd tussen Gods Zoon en die mannen, die meermalen God wel eerden met de lippen, maar wier hart verre van Hem was. En tenslotte werd die strijd zover doorgedreven, dat de priesters Hem zochten te vangen, om Hem te doden en dit ook konden doen door de hulp van Judas Iskarioth, een van Jezus’ discipelen (leerlingen), die Hem voor dertig zilverlingen aan de priesters overleverde.

Natuurlijk heeft Jezus in Zijn grote wijsheid van tevoren geweten, dat deze strijd met Zijn dood zou eindigen, maar Hij heeft niet versaagd: moedig als geen tweede mens hield Hij vol tot het uiterste, met de hele wereld tegen Zich. Zijn lichaam leverde Hij over in de handen van Zijn vijanden, maar Zijn geest week niet en werd geen ogenblik verduisterd.

De kruisdood van Jezus was een geweldige teleurstelling voor Zijn discipelen. Zij, die in Hem geloofd hadden, ja zelfs alles hadden verlaten, om Hem te volgen, hadden zo gehoopt, dat Hij zou tonen de Messias te zijn, dat Hij voor de gehele wereld de overwinning zou wegdragen en een machtig koning zou worden, door allen aangebeden. En nu moesten zij het aanzien, hoe hun Meester als een gewone misdadiger werd gekruisigd, bespot en uitgescholden en hoe Hij zelfs geen woord sprak, om zich te verdedigen. Hun teleurstelling was vreselijk en zij leden bitter en voelden zich eenzaam en verlaten.

Maar in den Bijbel kun je eveneens lezen, hoe hun leed in vreugde werd verkeerd, toen de Meester was opgestaan en Zich aan hen vertoonde, met hen sprak en hun de opdracht gaf, de blijde boodschap te verkondigen aan alle volken.

We raden je aan, bij dit artikel ook den Bijbel op te slaan en de evangeliën aandachtig te lezen. Als je dit doet, zul je nog veel schone dingen ontdekken, die we hier niet hebben aangestipt.

Zeker zul je dan Christus gaan zien als een figuur van grote kracht. Denk maar aan den heiligen toorn, waarmee Hij de wisselaars, die in den tempel aan ’t handelen waren, verdreef; denk aan Zijn onverbiddelijke woorden: niemand kan twee heren dienen; men kan niet God dienen en den Mammon.

Maar je zult in Hem ook zien een waarachtig levend mens, die genieten kan van de vreugde des levens en die anderen de blijdschap gunt. Hij sluit zich niet op met geleerde boeken, maar eet en drinkt met Zijn vrienden op de bruiloft en als Hij langs den weg gaat, roept Hij de kinderen tot Zich en praat met hen. En dan zegt Hij het ook tot Zijn jongeren: Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert ze niet, want derzulken is het Koninkrijk der Hemelen.

Dan zul je Jezus ook zien met Zijn ziel, vervuld van de eeuwigheid, met Zijn ontzaglijk leven in Gods tegenwoordigheid en almacht. Dan zul je Hem ook zien in Zijn grote liefde en innigheid, wanneer Hij de gelijkenis vertelt van den verloren zoon, die na jarenlang een slecht leven te hebben geleid, tot zijn vader terugkeert en door dezen met feestgejubel ontvangen wordt.

Dan zul je Hem zien als een mens, die volkomen één was met God, maar die zich niet opsloot in Zijn geluk, doch wist dat God liefhebben is: den naaste dienen, — en die Zijn leven gaf om de wereld met God te verzoenen.