Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Aap

betekenis & definitie

Dat apen grappige, eigenaardige en ook in veel opzichten hoogst interessante dieren zijn, weet je natuurlijk allang. Dat de aap na den mens het hoogst-bewerktuigde wezen is en dat hij met dezen wel verenigd wordt tot de orde der Primaten, heb je ook wel eens geleerd en gelezen.

We zullen over deze bekende apen-feiten evenals over het gebit van de apen en verdere bizonderheden hier maar zwijgen en trachten, je iets over apen te vertellen, dat je misschien nog niet weet.Het eigenaardige van alle apen — volstrekt niet van de z.g. mens-apen alléén! — is, dat ze in heel veel opzichten op mensen lijken of tenminste aan mensen doen denken en dan weer allen op een verschillende manier. Zo hebben de mensapen, zoals de Orang oetan, de Chimpansé en de Gorilla een schedel, die in hun jeugd sterk op den mensenschedel lijkt: als ze ouder worden, springen de kaken veel sterker naar voren. In den bouw van hun wervelkolom, ribben, borstbeen en bekken komen de Gibbons den mens het meest nabij, terwijl met name de Gorilla de meest „menselijke” handen heeft.

Wie echter, afgaande op die enkele punten van lichamelijke overeenkomst, den indruk zou krijgen, dat een aap eigenlijk zo half en half een mensachtig wezen zou zijn en dat men hem voor zijn verstandelijke gaven en zijn gedrag een menselijken maatstaf mag aanleggen, die komt bedrogen uit. Een mens is een mens, n.l. een wezen, begaafd met rede — zoals de Latijnse naam „Homo sapiens” ook aanduidt. Een aap is en blijft een dier, hoe hoog hij ook ontwikkeld mag zijn, en er blijft altijd een onoverbrugbare kloof tussen beide. Zelfs het hoogst ontwikkelde dier toch brengt het, wat „denken” betreft, niet verder dan wat de zielkundigen noemen: „eenvoudige associatie”. Wanneer je nu in deze encyclopedie het woord associatie opslaat, dan begrijp je meteen wel zo ongeveer, wat hiermee bedoeld wordt. Een voorbeeld uit de praktijk zal dit nog duidelijker maken. Iemand biedt een aap, om hem te plagen, een brandende sigaar aan. De aap, die geen sigaar kent, grijpt ernaar en brandt zich de vingers. En nu zal hij voortaan wel oppassen, als hij een sigaar — of iets dat erop lijkt — in de buurt ziet komen! Het beeld van de sigaar en de gedachte „pijn” zijn in zijn apenbrein met elkaar verbonden of geassocieerd.

De aap is in dit geval „door schade en schande wijs geworden”, evenals dit bij andere hogere dieren het geval is en evenals wij herhaaldelijk ook bij kleine kinderen kunnen waarnemen.

Maar daarom is nog van een eigenlijk „denken” bij de apen geen sprake en mogen we dan ook nooit de fout begaan, de gedragingen van apen naar menselijken maatstaf te bekijken, wat maar al te dikwijls gebeurt door oppervlakkige toeschouwers, die de apen „dwaas”, „belachelijk”, „vals” of „wreed” noemen.

Zoals bekend, worden de apen gewoonlijk verdeeld in twee hoofdgroepen, n.l. de apen van de Oude Wereld en die van de Nieuwe Wereld. De eerste groep wordt ook wel met den naam van Smalneuzen, de tweede met den naam Breedneuzen aangeduid.

Tot de Smalneuzen behoren weer de onder-afdelingen of families der Mensapen, Gibbons, en Cercopithecid a e. Deze laatste familie, die het kenmerk heeft, dat alle leden ervan op vier poten lopen — dus niet rechtop — is geweldig uitgebreid: zij omvat wel een 120-tal soorten. De Hanoeman of Hoelman, de heilige aap der Indiërs, de Neusaap, de Baviaan, de Meerkatten, de Javaan-aap, de Laponder-aap, de Magot, de Makako zijn wel de bekendste soorten. Een onderafdeling van de familie der Bavianen vormt weer de Mandril of Bosduivel, een griezelig, monsterachtig dier met zijn groten kop, zeer korten staart, roden neus, opgezette blauwe wangen en een geelachtigen baard: echt een beest om van te dromen!

Laten wij nu eerst eens bij de Mensapen gaan kijken. De Gorilla’s en Chimpansé’s zijn wel de meest grappige en „menselijke” dieren, die men zich denken kan, vooral, wanneer zij nog jong zijn. Wie wel eens op een mooien zomersen dag in „Artis” te Amsterdam is geweest, heeft zich daar naar hartelust kunnen vermaken met het koddig, kinderlijk gedoe van de jonge aapjes op het grasveld voor het apenhuis. Bijna alle mensapen kunnen wat handig allerlei werktuigen hanteren en meestal niet eens, omdat hun dit door de mensen is geleerd, maar omdat ze zelf maar eens proberen, wat ze ermee kunnen bereiken. Sultan, de reuzen-orang-oetan uit Artis, gebruikte, zonder dat hem dit ooit was geleerd, een stukje ijzerdraad, dat hij zelf uit de kooi had losgemaakt, als tandenstoker. Cocosnoten, die hij in 't begin stuk maakte, door een zijner grote hoektanden in het kiemgat te zetten en dit te doorboren, waarna hij de „melk” uit de noot dronk en de harde schaal tegen den grond stuk sloeg — liet hij later, door ervaring geleerd, eenvoudig van een zekere hoogte op den harden vloer van zijn hok stuk vallen. Zijn slaapdeken gebruikte hij als lasso, om daarmee door de tralies te gooien naar palmbladeren en o.a. de eletrische verlichting naar beneden te trekken.

Een volwassen orang-oetan zoals er jarenlang een in „Artis” te zien was, levert een onvergetelijk schouwspel op. Over „Sultan”, den ruim veertig jaren ouden reus, schrijft het bekende Artisboek o.a.

„Wanneer ge den middenbouw van ons apenhuis binnentreedt, ontwaart ge het ontzaglijk dier achter de hoge spiegelruit en — zeker tot uw geruststelling — óók achter stevige ijzeren tralies. Naar de wijze van oude orangs ineengehurkt, zit het óf op den grond, of boven in zijn zeven meter hoge kooi, waar het, met behulp van een door hem zelf om de tralies bevestigd bindtouw, een hangmat heeft geïmproviseerd.

Aanvankelijk ziet ge meestal weinig meer dan het reusachtig, roodbehaard en onkenbaar ineengedoken lichaam — een massa dofbruinrode cocosvezels gelijk!... Totdat ge plotseling verstomd staat, wanneer ge uit dien warrigen hoop het donker, ontzagwekkend-groot aangezicht ziet opleven, zwaar-gebaard, door de zijdelingse wangkwabben verbreed, en met dien mysterieuzen blik der kleine, onder het zwaar gewelfd voorhoofd schuilgaande ogen, die u ernstig onderzoekend aanzien, als zochten ze uw diepste wezen te doorgronden.

Door dit aangrijpend schouwspel geboeid, blijft ge toezien, opnieuw verrast door het plotseling grijpend strekken dier geweldige armen met de lange handen, zwaar behaard aan de rugzijde tot de vingertoppen toe — en ge ziet den kolossaal geschouderden reus zich langzaam verheffen, om dan, steunend op handen en voeten, de baardige kop weggezonken tussen de zware schouders, recht op u aan te komen.

Maar zie onzen reus óók, wanneer, in een vlaag van schrik en woede, zijn geweldige drift losbreekt. Tot uw ontzetting dringt het dan tot u door, welke kracht, in den regel beheerst en bedwongen, er huist in dat monsterlijke lichaam en tot welke uitingen hij in staat is.

Zelfs de verbeelding van een kunstenaar is niet in staat, iets zó monsterachtigs te scheppen, als een orang-oetan-man, die, in woede ontstoken, met boosaardig flikkerende ogen, overeindstaande haren, wanstaltig uitstaande wangkwabben en dreigend opengesperden apenmuil, waarin de bruinachtige, schuin opgerichte roofdierslagtanden opsteken, op zijn vijand losgaat, terwijl zijn vettig naakte keelzak bij elke beweging van den monsterlijken, dreigenden kop tussen de schouders heen en weer schommelt. Wie dit ontzettende schouwspel ook maar éénmaal heeft gezien, vergeet het nimmer meer!” Wanneer we de orangs en de chimpansé’s op hun speelveld goed aandachtig gadeslaan, dan zien we tussen beide apensoorten een groot verschil; de orangs gedragen zich in hun gewone doen meest kalm en bedaard; graag klimmen zij in de bomen, waar zij dikwijls grote, platte nesten maken, waarop zij behagelijk gaan zitten en kalm en peinzend naar beneden kijken naar het drukke gedoe van de andere apen. De chimpansé’s hebben een heel andere natuur dan de orangs: zij zijn veel drukker, bewegelijker en schrikachtiger, maar tevens ook veel brutaler. Zij klimmen meestal niet in de bomen, maar zijn den helen dag bedrijvig op den grond in de weer en bemoeien zich met alles, wat daar voorvalt. Sommige chimpansé’s spelen zelfs met zandvormpjes, maken uit eigen beweging deuren open en eens heeft een'van hen het in „Artis” zóver gebracht, dat hij met een fruitmand onder den arm in het apenhuis bananen en appels mocht uitdelen.

Over den gorilla, den grootsten van alle mensapen, kunnen wij — behalve de bizonderheden die je op school hebt geleerd — niet zoveel vertellen: immers het is nog slechts hoogst zelden gelukt, een levend exemplaar van deze apensoort naar Europa over te brengen.

Evenals de orang is de gorilla een boombewoner; op den grond is zijn beweging log en ongemakkelijk; bij het lopen steunt hij op den eeltachtigen buitenrand van de achterhanden en op de rugvlakte van de voorhanden. De gorilla’s zijn niet gezellig van aard en worden meestal aangetroffen alleen of met één gezin bijelkaar; zij bouwen een soort nest in de bomen, doorgaans niet hoog boven den grond. De gorilla wordt 1 tot 2 M. lang en heeft in verhouding tot zijn lengte een zeer breden rug en sterk gewelfde borst .Hij is voor den mens het gevaarlijkst van alle apensoorten, daar hij over een geweldige spierkracht beschikt.

De Gibbons, de tweede familie der apen van de Oude Wereld, zijn ook merkwaardige dieren: in tegenstelling met andere, kwajongensachtige soorten, zijn zij de waardigheid en de bedeesdheid zelve. Zij voeden zich ook niet, zoals de meeste anderen, met vruchten, insecten, vogeleieren en zelfs kleine vogels, maar eten in hoofdzaak bladeren en bladknoppen. In verband hiermee schijnen ze er ook een zeer bizondere maag op na te houden: een soort herkauwersmaag. Ze proppen eerst hun voormaag flink vol met blad en nemen dan den tijd om den opgedanen voorraad op hun gemak te gaan verteren. Vandaar hun rustige manieren.

Over den Hoelman, den heiligen aap der Hindoe's, valt nog wel iets bizonders te vertellen.

Die dieren worden in Engels-Indië, waar zij als heilige apen worden vereerd, duchtig verwend en zijn daardoor zelfs later in gevangenschap nog wel eens kribbig en brutaal. Volgens de oude Indische sage bevrijdde de Hoelman of Hanoeman door list en vlugheid Sita, gemalin van Schri-Rama, uit de macht van den Cylonesen reus Ravan en roofde bovendien nog een der smakelijkste vruchten, de mango, uit diens tuin. Dit laatste kwam hem echter duur te staan, want hij werd tot den vuurdood veroordeeld. Ook hieruit wist de slimme aap zich te redden, echter niet zonder zich gezicht en handen te branden, die tengevolge daarvan dan ook steeds zwart zijn gebleven.

De Bavianen zijn een echt aantrekkelijk en lachwekkend apenvolkje, dat in „Artis” geweldig populair is. ’t Zijn echte grondapen en als zodanig zijn ze veel wantrouwender, veel spoediger op zelfverdediging en op het trotseren van gevaren bedacht dan de boomapen. Na de mensapen zijn de bavianen de grootste onder de apen; zij vertonen verschillende kenmerken, waardoor ze terstond van andere soorten te onderscheiden zijn: b.v. hun uitdagende, langsnoetige hondskoppen, waarin bij de volwassen mannetjes vervaarlijke hoektanden dreigen, het schouderhaar, dat hun zwaar gespierd bovenlijf als een pelerine omgeeft, hun helgekleurd ziteelt, dat soms vurig blauwrood ziet en den knik in den staart.

De baviaan is echter in de meeste gevallen niet zo kwaad als hij eruit ziet. Wel kan hij bij een kleine aanleiding plotseling doldriftig en woest kwaadaardig te keer gaan en dan alles vernielen, wat hem in handen valt, maar zijn woede is meestal even spoedig weer gekalmeerd en dan laat hij zich van een aantrekkelijker zijde kennen.

De bavianen zijn gezellige dieren. Heel dikwijls kan men hen in „Artis” bezig zien met elkander, wat men noemt, te „vlooien”. Dit „vlooien” heeft met de bekende zespotige springertjes echter niets te maken: de apen zijn, ook in natuurstaat, meestal geheel vrij van ongedierte.

Maar wat ze eigenlijk doen is elkanders huid en haar, waarin dikwijls klitten, zaadjes, dorens en stekels blijven hangen, zorgvuldig napluizen en ook heeft het „vlooien” nog een ander doel, n.l. het oplikken van zweetkristalletjes, waarvan ze den zoutigen smaak blijkbaar lekker vinden.

Maar het interessantste van deze geschiedenis is wel, dat het „vlooien” bovendien een uiting is van wederzijds vertrouwen. Willen de apen te kennen geven, dat ze het met een hunner soortgenoten goed menen, dan geven ze door een typisch lippengesmak te kennen, dat ze bereid zijn hun kameraad te „vlooien”. Sommige oppassers, die goed met apen kunnen omgaan, bootsen meermalen dit geluid zo natuurlijk na, dat een jong aapje deze toenadering beantwoordt door zorgvuldig de mouw van hun jas of hun hand te gaan napluizen.

Tenslotte nog iets over de kleurigste en bevalligste groep van de apen der Oude Wereld: de Makako’s, die tropisch Afrika en vooral de oerwouden bewonen.’t Zijn bijna alle echte boomapen, vlugge, rankgebouwde verschijningen met lange staarten — balanceerorganen! — en meestal met bizonder in 't oog vallende kleuren, sommige soorten zelfs met schelrood of hemelsblauw aan de naakte huidplekken. Ze zijn bizonder levendig en opgewekt van aard en daarbij springers en klimmers van ongelooflijke behendigheid.

Onder de apen van de Nieuwe Wereld of Breedneuzen, die allen, zoals de naam al aanduidt, in Amerika leven, onderscheiden we weer twee hoofdgroepen, n.l. de Cebidac en de Hapalidae (klauw- of platneusapen). Tot de eerste behoren o.a. de N a c h t a a p, de Eekhoorn a a p, het Wolaapje, de Plui ms t a a r t a a p, het Scharlakenkopje, de Brulaap, de Slingeraap, de Cap u c ij n e r a a p en het Doodshoofdaapje, om maar een paar van de voornaamste soorten te noemen. Tot de laatste behoort o.a. het Leeuwaapje.

Over ’t algemeen zijn de apen van de Nieuwe Wereld kleiner en bevalliger dan de andere soorten.

Het minst aapachtig — en dus ook het minst „menselijk" in uiterlijk en manier van doen — zien de Zuid-Amerikaanse Klauwaapjes eruit: onder hen worden bizonder mooie, bevallige en fraai gekleurde soorten gevonden, die op ’t eerste gezicht wel iets op eekhoorntjes lijken.

Tot deze klauwaapjes behoren in de eerste plaats de O e s t i t i ’s, sierlijke dwergjes met schrille vogelachtige stemmetjes; de mooie Braziliaanse Z ij d e a a p j e s, en het prachtige Leeuwaapje met zijn goudgeel haar, dat hals en schouders als met manen omgeeft. De klauwaapjes of oestitiachtigen leven in de dichte boomkruinen der Zuid-Amerikaanse oerwouden en voeden zich met vruchten, vogels en vogeleieren, maar vooral' met insecten. Als de beste roofdieren kunnen ze vogeltjes vangen en nesten plunderen.

Het geestige Doodshoofdaapje dankt zijn naam aan den bouw en het uiterlijk van zijn kopje: een groot achterhoofd, grote ronde ogen en een zwarte, op een holte gelijkende snuitvlek.

Ook het Nachtaapje met zijn grote, vurige „nachtogen” is wel even onze aandacht waard. Dit diertje heeft indertijd den beroemden natuuronderzoeker Alexander von Humboldt aan de Amazone-rivier een bangen nacht bezorgd door zijn vervaarlijk nachtgezang, dat dezen geleerde en de zijnen in den waan bracht, dat er jaguars in de buurt huisden. Bij ’t krieken van den dag bleek echter, dat een klein aapje het vreselijke geluid had voortgebracht.

Leuke beesten (die in alle diergaarden zeer populair zijn) zijn ook de altijd bezige, altijd drukte makende, dansende, scheldende en schreeuwende Capucijnerapen, die ook allerlei fijne vogelgeluidjes kunnen voortbrengen. Hun bruinzwarte pels, die aan de pij der Capucijnerpaters doet denken, is de verklaring van hun naam. Ze kunnen buitengewoon handig met hun staart manoeuvreeren, dien ze niet alleen om de takken kunnen slaan, maar waaraan ze ook formeel kunnen hangen en bengelen. Dit laatste is al een van de meest typische eigenaardigheden van de Westapen. Zij hebben bijna allen lange staarten, die ze geneigd zijn, om de takken te slaan of te krullen. '

Veel somberder zien de Brulapen uit Brazilië eruit, die gekenmerkt worden door hun hoge koppen met lange kinbaarden en door hun grijpstaart met lederachtigen, naakten, min of meer vingerachtigen binnentop. Zij zijn echter het meest bekend — beroemd of berucht, zo men wil — door hun geweldige brulconcerten, waarbij een holle, blaasvormige aanzwelling van ’t middenstuk van het tongbeen en enige luchtzakken aan ’t strottenhoofd een werkelijk overweldigend effect helpen bereiken.

„Hoe indrukwekkend en geheimzinnig — schrijft het Artisboek — moet in zwoele tropennachten een concert, aangeheven door een troep brulapen, gezeten op de takken van een hogen oerwoudboom, onder voorzang van een oud en sterk bendehoofd, in het rond weerklinken, na het preludium (voorspel) van kwakende kikkers en padden, zingende vogels en brullende jaguars!

Eerst laat de leider een hogen, helderen, lang aangehouden toon horen, waarna de een na den ander met het eigenlijk brulgezang invalt, dat, gelijkmatig in toonhoogte dalende, maar tegelijkertijd toenemend in kracht, aanzwelt tot een overweldigenden koorzang, de diepten van het oerwoud doordringend, zoals het ontzaglijk kerkorgel met zijn majestueuze accoorden de tempelruimten vult... Plotseling — stilte; doch ’t is een pauze van een paar seconden slechts, want dra klinkt weer de hoge aanvangstoon door de zwoele stilte van het nachtelijk woud, om onmiddellijk weer te worden gevolgd door het donderend concert der donkere bende in de reuzige bomen...” De grootste onder de apen der Nieuwe Wereld zijn de Slingerapen, waaronder ook de Bosduivels of Kwatta’s behoren, die er echter in 't geheel niet duivelachtig uitzien: met hun lange, harige ledematen en langen grijpstaart, die met ongelooflijke vaardigheid de rol van vijfde hand vervult, maken zij meer den indruk van reusachtige, harige bosspinnen en dus is hun Engelse naam „spider monkey” (spinaap) eigenlijk beter op zijn plaats.

’t Is altijd interessant zo’n troepje bosduivels in hun grappig gedoe gade te slaan, want ze kunnen alleraardigst met elkaar spelen, meest zonder ruzie.

Tenslotte moeten wij nog even melding maken van het geslacht der Halfapen, dat ook tot de orde der Primaten behoort, maar in allerlei opzichten van de apen verschilt. Op de L o r i ’s van Oost-Indië en ’t bekende Zuid-Afrikaanse Spookdiertje na, leven de Halfapen uitsluitend op Madagascar. Maar aangezien dit geen „echte” apen zijn, zullen we in dit apenpraatje, dat al lang genoeg geworden is, over hen niet verder uitweiden.

Als je het geluk hebt, eens in „Artis” of in de Rotterdamse diergaarde te komen, dan moet je zelf je apenwijsheid, en vooral je belangstelling in die aardige dieren, die misschien door het bovenstaande weer eens is opgewekt, maar door eigen studie uitbreiden.