Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 13-08-2019

Schedel

betekenis & definitie

noemt men in ruimeren zin het geheel der beenderen, die het hoofd vormen; in engeren zin verstaat men er onder het geraamte van het bovendeel van het hoofd, een samenstel van beenderen, die, vast met elkander verbonden en samengegroeid, de hersenmassa omsluiten en tegen kwetsuren beschermen.

De menselijke schedel bestaat uit 22 beenderen, behalve de tanden; 8 ervan vormen de hersenkas, 11 de aangezichtsbeenderen, terwijl de 3 overige zich binnenin bevinden. In dit harde, benige omhulsel van het hoofd zijn verschillende kleinere en grotere gaten, om de verbinding tussen de organen en de buitenwereld te onderhouden, om de aderen en zenuwen door te laten en zo de zintuigelijke zenuwprikkels tot de hersenen te brengen. Verder is er in het achterhoofdbeen een grote opening, waardoor de verbinding van de hersenen met het ruggemerg plaats vindt. Op jeugdigen leeftijd is de naad der schedelbeenderen op de kruin nog niet geheel gesloten; op twee plaatsen (de z.g. grote en kleine fontanel), bestaat de verbinding uit zacht kraakbeen. Spoedig wordt het één geheel.

Voor de vergelijkende en beschrijvende ontleedkunde is de schedel van betekenis, maar vooral ook voor het onderscheiden der tegenwoordige en vroegere mensenrassen is kennis van den schedelvorm noodzakelijk. Daar de vorm van den schedel na den dood nagenoeg niet verandert en vooral de harde dikke beenstukken van het schedeldak langen tijd bewaard blijven, leveren deze een bruikbaar materiaal, om daaruit de verwantschap van vroegere en huidige rassen te bestuderen. Men let daarbij vooral op den schedelinhoud, op den gezichtshoek en op de verhouding tussen lengte en breedte. De gezichtshoek wordt gevormd door twee lijnen, waarvan de ene langs het voorhoofd en de voortanden loopt en de andere van het uiteinde van het neusbeen naar de ooropening. Bij Europeanen is deze hoek bijna recht, bij primitieve rassen soms kleiner dan 80° en bij de hoogst-ontwikkelde apen nog geringer. De verhouding van de lengte en de breedte van den schedel kan, in hetzelfde ras, sterk uiteenlopen.

Langhoofdig (dolichocephaal) noemt men schedels, wier lengte en breedte zich verhouden als 100 : 75 of minder, rondhoofdig (brachycephaal) bij de verhouding 100 : 76.

Men heeft vroeger aangenomen, dat de bevolking rondhoofdig is op het land, langhoofdig wordt in de stad en dan op den duur uitsterft. Doch deze stelling wordt thans veel bestreden en men wijst erop, dat naar de stad vooral gaan het langhoofdige Friese en Groningse landvolk.