Dgtiridue, Waterroolkevers, een over de 909 soorten tellende en over de gansche aarde verbreide familie van pentamere kevers, welke zoo nauw verwant zijn aan de loopkevers, dat men ze als de in het water levende verscheidenheden daarvan zou kunnen aanmerken. De Z. kunnen in den regel ook uitmuntend vliegen, wat zij gewoonlijk des nachts doen.
Het zijn vraatzuchtige, verslindende roofkevers, die zich voeden met andere waterinsecten, weekdieren en aas. De vier achterpooten der Z. zijn tot zwemmen ingericht, plat gedrukt, met breed e heupen, achterwaarts gekeerd en met haar begroeid. Van tijd tot tijd begeven zij zich naar de oppervlakte van het water om adem te halen, en steken daartoe het achterlijf boven het water uit, om de lucht onder de dekschilden en vandaar in de stigmata te laten stroomen. De larven zijn lang, rolrond, aan beide uiteinden dunner; zij hebben lange poot en, geen eigenlijke mondspleet, maar een zuigwerktuig, gevormd door de doorboorde sikkelvormige bovenkaken; voor de ademhaling dienen twee met wimpers bezette buizen aan het laatste lichaamssegment; zij zijn even vraatzuchtig als de kevers zelf. Wanneer de Z. gegrepen worden, storten zij aan den voor- en achterrand van den hals een naar boterzuur stinkend vocht uit. Hier te lande komen verscheidene soorten van Z. voor.