Wanneer de atmosferische lucht tengevolge van barometrisch drukverschil eene beweging krijgt, bezit zij arbeidsvermogen of levende kracht, die door wieken (zie ald.) kan worden opgenomen. Vangroot belang is hierbij de snelheid van den j wind, voor de daaruit voortvloeiende drukking:
Snelheid in Meters per seconde 1 2 4 6 7 9 12 15 20
Druk in kg. p.vierk.M. oppervlak) 0,13 0,54 2,2 4,87 6,46 10,97 19,5 30,47 54,16
Gewoonlijk ligt de as waarop de wieken zijn bevestigd, horizontaal of zwak hellend. Verder moet het vlak, waarin de wieken draaien wegens de steeds wisselende windrichting om een verticale spil gedraaid — kunnen worden. Hiertoe is de geheele molen om een spil draaibaar (bokmolen) of alleen het bovenstuk, de kap (Hollandsche molen). Het draaien heeft door den wind zelf plaats door middel van een achter den molen uitstekende windvaan, of door middel van kettingen op een handspil, waarmee de staart van den molen wordt omgetrokken. Fig. 1 toont den „Hollandschen windmolen”. Het achtkante, op een steenen onderhouw rustende geraamte A is van boven af gedekt door den ringbalk dd, waarover met rollen de kap B kan draaien.
Deze is uit verschillende balken samengesteld, waaronder twee zware, die de as w dragen, het geheel afgedekt door het dak. Tegen het zijwaarts afschuiven dient de ring gg; q en s vormen den staart, die met de kap verbonden is en waar onderaan een handrad H zit met touwen of kettingen, die aan rondom den molen staande paaltjes worden bevestigd. Het op w aangebrachte rad R is van pennen voorzien, welke de beweging overbrengen op een z.g. lantaarnrad op de verticale spil G, die tot onder in den molen doorloopt om verschillende arbeidswerktuigen, meest maalsteenen, te drijven. Voor het stilhouden van den molen drukt een vangblok tegen den buitenrand van rad R, welk vangblok, op een hefboom bevestigd, door middel van een touw aan de vang v wordt aangehaald.
De sedert 1876 bekend geworden Amerikaansche Windmolens zijn veel lichter gebouwd en kunnen bij betrekkelijk weinig wind nog voordeelig arbeid verrichten. Zij zijn bovendien zoo ingericht, dat bij toenemenden winddruk het windvangende oppervlak automatisch wordt verminderd, zoodat de snelheid van den molen nagenoeg standvastig blijft. Fig. 2 toont een molen met een groot aantal vaste houten wiekjes met eene opening in het midden van het rad voor vrijen doorlaat van den wind. Door een groote windvang aan de rechterzijde, waarvan het vlak loodrecht op het radvlak, wordt het laatste op de windrichting gesteld, terwijl een kleine, niet afgebeelde, windvaan den molen bij te snellen gang iets van den voordeeligsten stand afzwenkt om de snelheid niet te veel te vergrooten.
Het vermogen van een Hollandschen windmolen kan gemiddeld gesteld worden op 12 P.K. Zie voorts het art. Molens.