Gepubliceerd op 20-01-2021

Waling dijkstra

betekenis & definitie

Friesch dichter, geb. 14 Aug. 1821 te Vrouwenparochie, was eerst bakker, vestigde zich later als boekhandelaar te Holwerd; hij is een der leiders der beweging ten gunste der friesche taal; onder zijn voorn. dichtwerken behooren : Doaitse mei de noardsce balke (Franeker 1848, meermalen herdrukt), De silveren rinkelbel (eerste druk ! Franeker, 1856), De frïske Thïl Ulespegel, of de wonderlike libbensskiednis fen Hanstje Pik (2 dld , 1860 enz.), Fen earder en letter (1884); voorts leverde hij een vrije vertaling in het frieseh van Molière’s Tartuffe, onder den titel Oebele Gléper (2de druk Holwerd, 1884); ook bracht hij deelen van Frits Reuter in het frieseh over; met Van der Meulen schreef hij : In doaze fol aide snypsnaren (Fran. 1856 en 1882), met Colmjon en Boonemmer: Frïske winterjounenocht (5 dln., Bolsward, Leeuw, en Fran., 1861—76) ; De Fryske husfrjeon, Rym en onrym ut earder en letter tiid(Leeuw., afl. 6, 1901) ; voorts redigeert hij : „Sljucht en rjucht Frysk wykblad” (Leeuw., 1901 5de jaargang); in het nederl. schreef hij : Uit Friesland's volksleven van vroeger en later (Leeuw., sinds 1892) ; een belangrijke arbeid is ook zijn Friescli woordenboek (Lexicon frisicum), uitgegeven ingevolge het besluit der Staten van Friesland, onder toezicht van de door de Gedeputeerde Staten benoemde commissie, en met lijst van friesche eigennamen, bewerkt door een Johan Winkler (Leeuw., in 25 afl., 1901 : afl. 15).

< >