de Struisachtige vogels, familie van Loopvogels (ook wel Struisachtigen, Ratitae s. Ineptae, genoemd), wegens de hooge pooten welke alle soorten hebben ook wel tot de Steltloopers gerekend; de vleugels zijn rudimentair, zoodat de dieren niet kunnen vliegen; de hals is zeer lang.
Vier geslachten, met slechts weinige soorten: de afrik, struis (zie Struisvogel), de amerik. struisvogels (zie Nandoe), de emeu (zie ald.) en het geslacht Gasuariusj welks soorten zich op kenmerkende wijze van de overige S. onderscheiden, eerstens door de 3-teenige voeten, verder door het ontbreken van den staart en door den samengedrukten snavel, met halverwege geplaatste neusgaten, voorts door den z.g. helm, een met hoorn bekleeden beenknobbel op den kop, eindelijk door de vijf dikke, op baleinen stekels gelijkende schachten zonder vlaggen, welke de plaats der slagpennen innemen; zie voorts Kasuaris. Wat hun voedsel betreft, stemmen de S. vogels allen daarin overeen, dat zij zich voornamelijk met plantenzelfstandigheden voeden. Gedurende den jeugdigen leeftijd eten zij echter ook insecten, en de jongen zouden door de ouden gevoed worden met de maden van vliegen, die ontstaan zijn in eieren, welke opzettelijk buiten het nest gelegd en doorgepikt zijn. Alleen de kasuarissen zouden ook, volwassen zijnde, kleine dieren eten. Het nest, waarin de eieren ter bebroeding gelegd worden, is eene eenvoudige uitholling in den bodem, met een dam omgeven.
