Gepubliceerd op 14-03-2021

Strafrecht

betekenis & definitie

in subjectieven zin, in het algemeen de aan oenen meerdere tegenover zijnen mindere toekomende bevoegdheid om te straffen, bijv. het strafrecht van den Staat, de Kerk, den vader, het hoofd van een gesticht, het bestuur eener vereeniging enz.; jus puniendi, le droit de punir. In objectieven zin, het geheel der rechtsregelen betreffende de uitoefening van het strafrecht in subjectieven zin, jus criminale, le droit pénal, criminel.

Spreekt men van „het strafrecht'’ zonder nadere aanduiding, dan bedoelt men dat, hetwelk door of vanwege den Staat wordt uitgeoefend; derhalve het samenstel der rechtsregelen betreffende de bestraffing van overheidswege van hem, die een wettelijk verbod overtrad of een wettelijk gebod niet naleefde; naar de moderne opvatting onderdeel van het publiek recht, omdat de straf thans wordt toegepast in het algemeen belang. Anders in het romeinsche recht en ook in ons oudvaderlandsch recht, toen de straf, met name de geldboete, althans gedeeltelijk, of de naar de toegebrachte schade berekende geldsom als veelvoudige schadeloosstelling veeltijds kwam ten voordeele van den door het misdrijf benadeelden persoon.Oudere naam: lijfstraffelijk recht, aldus genoemd naar de lijfstraffelijke zaken of misdaden, volgens sommigen alleen die zaken, in welke lijfstraf in den eigenlijken zin d. i. straf aan den lijve, aan het lichaam werd opgelegd, doodstraf, geeseling, afhouwing van de hand enz.; volgens anderen ook de zaken die met lichtere straffen, als geldboete, gevangenis of bannissement werden gestraft.

Het materiëel S. bevat, behalve algemeene strafrechtelijke bepalingen, de opsomming van de strafbare feiten en de strafbepalingen daartegen. Het formeel S. wijst den rechter aan, en regelt de procedure, die gevolgd moet worden om te geraken tot de toepassing der bepalingen van het materiëel strafrecht (zie Strafproces).

In onze oude republiek heerschte in de verschillende gewesten en steden groote verscheidenheid van strafrecht. Eenheid van strafrecht kregen wij het eerst onder koning Lodewijk Napoleon, door de invoering van het Crimineel Wetboek voor het Koninkrijk Holland, dat hier gegolden heeft van 1 Februari 1809 tot onze inlijving bij Frankrijk. Het werd toen vervangen door den Franschen Code Pénal, die bij het herstel onzer onafhankelijkheid in 1813 voorloopig gehandhaafd werd en met verschillende wijzigingen en aanvullingen van kracht bleef tot 1 September 1886, den dag der invoering van het tegenwoordige Wetboek van Strafrecht, vastgesteld bij Wet van 3 Maart 1881, Stbl. n°. 35, gewijzigd in 1886 en 1887. Dit Wetboek is verdeeld in 3 Boeken. Het le Boek bevat Algemeene Bepalingen; het 2e en het 3e zijn, overeenkomstig de toen aangenomen tweeledige verdeeling van de strafbare feiten, gewijd aan Misdrijven en Overtredingen, eene onderscheiding welker juistheid door velen wordt betwijfeld, en die hierop heet te berusten, dat Misdrijven zijn de feiten, die het recht —, en Overtredingen de feiten, die de Wet eerst als strafbaar stempelt. Aan de beide klassen van strafbare feiten zijn verschillende rechtsgevolgen verbonden. _

Het 1e Boek behandelt in zijn len titel den omvang van de werking der strafwet. Voorop staat het belangrijke voorschrift, dat geen feit strafbaar is dan uit kracht van eene daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling. Dit beteekent tweeërlei: vooreerst, dat een feit om strafbaar te zijn, moet vallen onder eene in de wet gegeven deliktsomschrijving, en wel zóó, dat analogische toepassing daarbij verboden is; ten andere, dat de strafwet alleen werkt op die feiten, welke gepleegd zijn na hare inwerkingtreding. Komt er na het plegen, doch vóór het berechten van een feit verandering in de wetgeving, dan gelden de voor den verdachte gunstigste bepalingen.

De Nederl. strafwet is toepasselijk ter zake van alle binnen het rijk in Europa of aan boord van een Nederlandsch vaartuig gepleegde strafbare feiten.

Ter zake van buiten het rijk in Europa gepleegde feiten bevat de wet de opsomming van eenige misdrijven, waarop de Neder landsche strafwet mag worden toegepast, onverschillig of de dader een Nederlander dan wel een vreemdeling is, en de aanduiding van een grootere reeks van misdrijven, waarop de Nederlandsche strafwet toepasselijk is, indien de dader Nederlander was of na het begaan van het feit Nederlander werd.

Titel II handelt over straffen (zie Straf).

Titel III geeft eene opsomming van de verschillende redenen van uitsluiting, vermindering en verhooging der strafbaarheid. _

Niet strafbaar zijn de krankzinnigen en idioten. Niet vervolgbaar zijn kinderen beneden 10 jaar; bij kinderen tusschen 10 en 16 jaar moet worden onderzocht, of zij met oordeel des onderscheids handelden. Deze bepalingen worden echter afgeschaft en door eene gansch nieuwe regeling vervangen bij de weldra te verwachten inwerkingtreding van de wetten van 12 Februari 1901, Stbl. n°. 63, houdende wijziging in de bepalingen betreffende het straffen en de strafrechtspleging ten aanzien van jeugdige personen, en Stbl. n°. 64, houdende beginselen en voorschriften omtrent maatregelen ten opzichte van jeugdige personen. De derde Titel bevat voorts bepalingen omtrent de niet-strafbaarheid van feiten waartoe de dader door overmacht is gedrongen, of die hij pleegde uit noodweer of ter uitvoering van een wettelijk voorschrift of van een ambtelijk bevel. Schending van een bijzonderen ambtsplicht en misbruik van macht, gelegenheid of middel door het ambt geschonken, zijn verzwarende omstandigheden.

Voor de strafbaarheid van poging wordt vereischt, dat het misdadige voornemen des daders zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard en de uitvoering alleen ten gevolge van omstandigheden van zijnen wil onafhankelijk niet is voltooid, bijv. betrapping of wel mislukking. Over de vraag, of poging met ondeugdelijk middel of op ondeugdelijk object strafbaar is, heerscht groot verschil van gevoelen.

In den vijfden titel worden de noodige bepalingen gegeven omtrent:

a. daders, dat zijn zij die het feit plegen, doen plegen of medeplegen, waarmede gelijk gesteld worden zij die door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging of misleiding het feit opzettelijk hebben uitgelokt; en

b. medeplichtigen, dat zijn zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf of die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van het misdrijf.

De volgende titel handelt over het geval, dat op één feit meerdere strafbepalingen toepasselijk zijn, en over de gevallen, dat één persoon zich aan onderscheidene strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.

Vervolgens komen eenige algemeene voorschriften nopens klachtdelicten.

Titel VIII regelt het verval van het recht tot strafvordering hetzij op grond dat reeds eenmaal ten aanzien van denzelfden persoon over hetzelfde feit vonnis is gewezen, hetzij door den dood van den verdachte, hetzij door verjaring, hetzij eindelijk door betaling van de hoogste boete; alsmede het verval van het recht tot uitvoering van de straf hetzij wegens den dood van den veroordeelde, hetzij wegens verjaring.

Eindelijk geeft de laatste titel de beteekenis aan, waarin sommige in het Wetboek voorkomende uitdrukkingen daarin worden gebezigd.

Eene opsomming of zelfs maar een overzicht te geven van de tallooze strafbare feiten, zooals zij in het Wetboek van Strafrecht, in talrijke bijzondere wetten, algemeene maatregelen van bestuur, provinciale en gemeentelijke verordeningen en waterschapskeuren worden omschreven, is natuurlijk eene volstrekte onmogelijkheid. Alleen zij te dezer plaatse gewezen op het onderscheid tusschen enkele veel voorkomende misdrijven, die veeltijds met elkaar verward worden. Dit is vooreerst het geval ten aanzien van de levensberooving in hare verschillende vormen: onwillige dooding van een ander, bijv. door onvoorzichtigheid, wordt gestraft met gevangenisstraf of hechtenis van ten hoogste negen maanden. Bij opzettelijke mishandeling, die buiten den wil van den dader eens anders dood ten gevolge heeft, zijn vier gevallen te onderscheiden: is het feit onder geen bijzondere omstandigheden gepleegd, dan wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren; heeft hij die mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, na kalm beraad en overleg, dan is het maximum negen jaren; was des daders bedoeling zijn slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan klimt de gevangenisstraf tot ten hoogste tien jaren; en werd het laatstbedoelde feit met voorbedachten rade gepleegd, dan is het maximum vijftien jaren. Gelijk maximum staat op doodslag, d. i. de opzettelijke levensberooving, dus ingeval des daders oogmerk was den ander te dooden. Eindelijk wordt, als schuldig aan moord, met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren gestraft hij die een ander opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. Gelijke straf wordt opgelegd wegens doodslag, gevolgd, vergezeld of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heeter daad, aan zich zelven of andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid, hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.

Zoo ook wordt het onderscheid, dat er tusschen diefstal en andere soortgelijke misdrijven tegen het vermogen bestaat, menigmaal uit het oog verloren. Diefstal is wegneming van eens anders goed met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen. Wordt dit feit gepleegd ten aanzien van ongeplukte of afgevallen boomvruchten of bladeren, zaden, plaggen, heide, onbewerkt en niet vervoerd hak- of sprokkelhout, veldvruchten, gras en dergelijke voorwerpen, dan heet het strooperij. Verduistering heet het feit, wanneer men opzettelijk eens anders goed, dat men, anders dan door misdrijf, reeds onder zich heeft, zich wederrechtelijk toeëigent. Hij die, met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeeling, door geweld of bedreiging met geweld een ander dwingt tot de afgifte van eenig goed dat hem of een derde toebehoort, is schuldig aan afpersing. Dergelijk feit, gepleegd door bedreiging met smaad, smaadschrift of openbaring van een geheim, heet in ons Wetboek afdreiging. Een oplichter eindelijk is hij die, met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeeling, hetzij door het aannemen van een valschen naam of van eene valsche hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand beweegt tot de afgifte van eenig goed of tot het aangaan van eene schuld of het te niet doen van eene inschuld.