Gepubliceerd op 18-03-2021

Snuitkevers

betekenis & definitie

Curculionides s. Rhynchophora, soortenrijke insectenfamilie van de orde der Schildvleugeligen.

De soorten, omstreeks 10.000 in getal, zijn gemakkelijik herkenbaar aan de snuitvormige verlenging van het voorste gedeelte van den kop. Aan het vooreinde van dat snuitje bevindt zich de kleine mond. De lichaamsgedaante biedt groote verscheidenheid aan, van bijna bolrond tot schier lijnvormig toe; steeds echter omvatten de dekschilden het geheele achterlijf. De S. zijn in het algemeen middelmatig groote insecten; eenigen hebben doffe en donkere kleuren, anderen schitterende metaalglanzen. De larven voeden zich met plantendeelen en verschillen van die der overige kevers doordat de pootjes hetzij geheel ontbreken of slechts door kleine knobbeltjes vertegenwoordigd worden. Zij hebben een rolrond dik lichaam, waarvan alleen de kop hard en hoornachtig is. In het algemeen kan men zeggen, dat alle deelen van planten aan S.-larven tot voedsel kunnen strekken. Sommigen leven onder de schors en in het hout van hoornen, in het merg van stengels en takken, waaraan zij dikwijls galnootachtige uitwassen doen ontstaan, anderen voeden zich met bladeren, nog anderen leven in vruchten en zaden. Het blijkt reeds hieruit, dat tot deze familie vele der voor den landen tuinbouw meest schadelijke insecten behooren. De familie der S. maakt, hoewel in soortenrijkdom door geen enkele familie in het geheele dierenrijk overtroffen, een goed gesloten geheel uit. Op grond van het maaksel der sprieten laten zich echter eenige onderfamilies onderscheiden. Deze zijn: 1) Curculionidae of Curculiones genuinê, de echte S.; deze hebben knievormig gebogen sprieten, die in een geringd knodsje eindigen, en een verborgen liggende bovenlip. De in Nederland voorkomende soorten dezer groep behooren tot de geslachten: Phyllohius, Phytonomus, Strophosomus, Otiorhynchus, Sitones, Cleones, Lixus, Curculio, Pissodes, Anthonomus, Orchestes, Balaninus, Tychius, Cryptorhynchus, Centorhynchus, Gymnetron, Cionus, Calandra. Van de meeste dezer geslachten leven hier te lande verscheidene, van sommige zelfs een groot aantal soorten. De bekendste zijn: Curculio (Hylobius) Abietis, een der schadelijkste insecten voor de dennenbosschen; Strophesomus Coryli knaagt de knoppen van hazelaars en elzen uit; Phyllobius argentatus en Ph. oblongus doen groote schade aan de knoppen van eiken en beuken; de larven van Pissodes notatus leven in jonge stammen van dennenboomen. Zeer schadelijke S. zijn ook Balaninus nucum en Anthonomus Pomorum. De wijfjes der eerste leggen haar eieren in de nog weinig ontwikkelde hazelnoten, die der tweede in de nog ongeopende bloemen van appelboomen. Andere S. houden meer van kruidachtige planten; zoo leven de larven van Lixus paraplecticus in den stengel van de watereppe (gesl. Sium), die van Centorhynchus sulcicollis in de wortels van het koolzaad; Sitones lineatus houdt zich op in klavervelden, de C7owws-soorten leven op toorts- en helmkruidsoorten. De klander, Calandra granaria, doet veel schade aan op zolders bewaard graan; de larven van de veel grootere zuidamerik. Calandra palmarum bewonen de stammen van palmboomen. Entimus imperialis, de juweeltor, in Brazilië, is bekend om haar schitterende kleuren.
2) Rhynchitidae, met niet knievormig gebogen sprieten; hier te lande soorten van de geslachten Apoderus, Apion en Rhynchites, de laatste merkwaardig doordat zij de bladen der boomen waarop zij, leven samenrollen tot peperhuisvormige zakjes, in elk van welke het wijfje een eitje legt.
3) Anthribini, sprieten niet knievormig gebogen, en veelal, vooral bij de mannetjes, zeer lang en draadvormig; geslachten: Platyrhinus, Anthribius, enz.
4) Bruchidae, sprieten als bij vorige groep, waarvan zij verschillen door den meer ineengedrongen lichaamsbouw en de groote, hoefijzervormige oogen. Van het soortenrijke geslacht Bruchus komen bij ons Br. pisi en Br. rufimanus voor, de eerste is zeer schadelijk voor de erwten, de tweede voor de boonen. Zie ook de plaat Kevers II.

< >