lat. organum, fr. orgue, eng. organ. Het grootste, meest samengestelde en kostbaarste van alle muziekinstrumenten.
Het O. is een blaasinstrument van geweldige afmeting, zoowel in betrekking tot de ruimte als in den toonomvang. Men heeft het O. niet geheel ten onrechte het instrument der instrumenten genoemd, want wil men het O. vergelijken met een orehest (zie Orkest), dan zou men het met recht als een samenstel van blaasinstrumenten kunnen beschouwen, waarbij het meest eigenaardige onderscheid wel dit is, dat twee menschen voldoende zijn om het O. te bedienen: één voor het toongevend (organist), de ander voor het windaanbrengend gedeelte. De 3 hoofddoelen van het O. zijn: het pijpwerk, het aanblaasm.eehanisire (balken, kanalen, windkamer of reservoir [in O. van oude constructie functioneeren de balken tevens als zoodanig] windlade)- en het regeerwerk. Onder dit laatste verstaat men het mechanisme (klavieren, abstracten en registreerwerk) waardoor den wind toegang wordt verstrekt naar de gewenschte pijp of pijpen. De pijpen verdeelt men in een aantal groepen, stemmen of registers genoemd. Elk register heeft pijpen van verschillende grootten,' maar van gelijke constructie en van gelijke klankkleur (timbre); d. w. z. elk register is eigenlijk te beschouwen als een bijzonderlijk blaasinstrument.
Daar echter het levend element (de lippen bij: de bespelers der koperen blaasinstrumenten het meer of minder sterk saamdrukken der lucht, het zoogenaamd overbla-en bij de houten blaasinstrumenten in het orchest) hier ontbreekt en daarvoor het mechanisme in de plaats komt. zoo geeft elke pijp maar één enkelen toon; derhalve moet elk register als minimum zoo veel pijpen hebben als er toetsen zijn op het manuaal of op het pedaal waarop het staat: d. w. z. een O. met slechts één enkel register, zou toch nog minstens zoo veel pijpen hebben als het klavier toetsen heeft. Het aantal registers evenals het aantal manualen is zeer verschillend. Het kshinet-O. (een huisorgel, aldus genoemd naar den vorm, wegens het uiterlijk met een groot kabinet) met één manuaal (klavier) en 2—8 registers en het O. in de St. Suloice te Parijs, vijf manualen en pedaal met 100 sprekende registers (zie registreeren). geven eenig begrip in welk een groote verscheidenheid van dispositie O. voorhanden zijn.Dispositie. aldus wordt in de orgelbouwkunde het plan genoemd waarnaar een O. wordt ontworpen: bij bestaande O. verstaat men daaronder de summarische beschrijving van het werk: manualen, registers enz. yeie technische termen als. heel- half. kwart-O.. positief. (zie ald.) vallen daaronder. Tevens wordt daarmede de toonomvang van het desbetreffend O. vastgesteld: een heel O. bijv. heeft een 32 voet-register. Wij merken hieromtrent on dat de grootste ptip van deze princÏDaalstem fnrestant in Frankriik: montre) 32 vt. heeft: groot-C klinkt bij dit rem. als sub-contra-C en maakt ongeveer 16 dubbeltrillingen per seconde. Een 8' register geeft den toon zooals men zich dien volgens het notenschrift voorstelt: de lengte der pijp van groot-C meet 8' en klinkt als C. (De eengestreept-a van dit reg. maakt (zie stemming en toon) 435 dubbel- of 870 enkele trillingen ner seconde; diezelfde a' klinkt bij' 16 één bij 32' twee octaaf dieper); daarom vereischt een goede dispositie de 8' registers in voldoende meerderheid.
Door het openen van een register verkrijgt de wind, op een ventiel na, toegang tot de pijpen; dat ventiel opent zich door het neerdrukken van den toets. Zal het orgel klinken, dan is noodig, dat er gecomprimeerde lucht in de windlade (z. ald.) wordt gevoerd, dat minstens één register is geopend en dat de toets of toetsen (tonen) worden ter neer gedrukt.
De pijpen, hoewel op slechts twee hoofdsystemen berustend (labiaal-stemmen en tongwerken!, bieden een zeldzaam groote verscheidenheid van klank. Labiaal-stemmen. ook wel fluitpijpen genoemd, tonen doordien de luchtstroom hij het breken aan den scherpen rand van het labium een geruisch verwekt, dat zich in de ruimte van de pijp tot toon verheft. De pijp dient slechts om de trillende luchtzuil van de zich er omheen bevindende lucht af te sluiten en de trillingen te regelen. Door verschill. wijzigingen in den luchtstr. (door zoogen. ooren enz.), vorm van de pijn, overvloedigen of spaarzamen toevoer van wind (intonatie), enz. ontstaat een verscheidenheid van klank, die het mogelijk maakt aan sommige registers den naam te geven van strijkinstrumenten, omdat zij den toon dier instrumenten in meerdere of mindere mate naderen, viola di gamba enz. Door die modificatie is zelfs de mogelijkheid geboren het natuurlijk onderscheid tusschen labiaal en tongwerken tot op zekere hoogte te overbruggen, d. w. z. een labiaalstem zoo te intoneeren. dat zij doet twijfelen aan den aard van het geluid. Bij tongwerken toch wordt de lucht op geheel andere wijze in trilling gebracht.
Bij tongwerken wordt de luchtstroom door een elastische tong (metalen plaatje) in periodieke trillingen (toon) omgezet. De pijpen (trechters) dienen hier slechts om den toon te wiizigen en de klankkleur bij te brengen, doch hebben met het toon-voortbrengen niets te maken. De pijpen vervullen hier (bü de tongw.) de-e’fde functie als het lichaam bij de koperen b’aasinstrumenten: ook hier ontstaat de toon niet in het corpus maar door de trilling der lippen van den blazer; dus in het mondstuk.
Een bijzonderheid alleen aan het O. eigen, zijn de registers, die in plaats van den eigen toon de harmonische boventonen doen klinken. De eenvoudigste van de-7« soort zijn de octaven en ouinten (zie Mixtuur). Dan de combinatie-registers. die dienen om een samengeste’de register^roeo tot spreken te brengen, de Koppeling (zie aldaar) enz. Nog dient opepmerkt. dat men eigenlijk elk manuaal en pedaal als een 0. kan beschouwen, doch die er op zijn gebouwd om in vereeniging (door koppeling! gelijktüdig gebruikt te kunnen worden. Elk manuaal zoowel als pedaal heeft diensvolgens zijn eigen windlade. De lucht wordt tot een zekeren graad saamgedrukt: deze gecomprimeerde lucht komt van uit het reservoir of windkamer in de windlade.
Daar het manuaalklavier 54 toetsen heeft (4 octaaf en een quart. van C—f dn° gestreept"1 is zü in 54 afdeelingen verdeeld: elke afd. dient voor een bepaalden toon. Boven op de '"mcHado zijn de 'mndstokken, en tusschen deze beide is een ruimte waarin een aantal latten met gaten (slepen) loopen. Bij het openen van een register wordt de sleep zoo verplaatst, dat de gaten in sleep, windlade en windstok correspondeeren; wordt nu een der 54 ventielen (door het neerdrukken van den toets) geopend, dan verkrijgt de luchtstroom toegang tot de pij(p (pijpen wanneer meer registers zijn geopend) van den desbetreffenden toets (toon).
In nieuwe O. wordt ook voor het regeerwerk gebruik gemaakt van de saamgedrukte lucht (pneumatische hefboom). Een afdoende beschrijving te geven gaat dit bestek te buiten. Slechts zij hier . opgemerkt, dat bij O. met pneumatiek de organist geen noemenswaardige mechanische kracht behoeft aan te wenden: de snelste fig. zijn op drie of meer gekopp. manualen even gemakkelijk uitvoerbaar als op een piano; door het gemakkelijk openen en sluiten der registers bij pneumatiek is het eveneens mogeljjk in een oogwenk van registratie te veranderen. Ook de electriciteit wordt in den jongsten tjj’d als beweegkracht bij1 de O. gebruikt.
De oorsprong van het O. ligt in het diep verleden; is waarschijnlijk ontstaan uit de panfluit, doch in de tweede eeuw n. Chr. geb. treft men reeds zoogenaamde waterorgels.
Hoewel een afdoende geschiedenis over het Orgel tot heden ontbreekt, is de literatuur zeer uitgebreid. Wij noemen D. Bedos de Celles, L’Art du facteur d’orgues, daarvan het 4de deel; Hamel. Rimbault, Wangemann en Ritter’s, Geschichte des Orgelspiels, 1884. Orgelbouw: Bedos. L’Art etc. (het evengenoemdel 1766—78, folio, 3 tom.; Töpfer, Léhrbuch, 1855. 2 Bde. 2e Aufl. van Allihn, 1888); L.
Hartmann, Die Orgel (neue Aufl. v. Henrichs. 1904) en het zeer degelijk, doch verouderd werk in de Nederl. taal van mr. Jan van Heurn, De Orgelmaker (1804).