naam waarmede de Romeinen een gebied aanduidden, dat het tegenwoordige Oostenrijk ten z. van den Donau, Salzburg, Stiermarken en Karinthië omvatte. De gemeenschappelijke naam der keltische oorspronkelijke bewoners was Tauriscen (d i. bergbewoners); later werd die naam verdrongen door dien van den zich bij de hoofdstad Nereja zich gevestigd hebbenden stam der Noriei.
Andere stammen waren de Sewacen, Ambisoniërs, Ambidraven, Ambilicers. Het ijzergehalte der bergen bracht N. weldra in handelsbetrekkingen met Rome. In 113 behoorden de Noriei tot de bondgenooten van Rome," het land was een enkelvoudig koninkrijk. In den burgeroorlog stond N. (48 v. Chr.) aan de zijde van Pompeius, vervolgens werd het Rome vijandig en werd door den proconsul van Illyricum, Publius Silius, 16 v. Chr. veroverd.
N. behield aanvankelijk zijn titel van koninkrijk, werd keizerlijke huisprovincie en stond onder een procurator, eerst sedert de 2de eeuw na Chr. werd daar het bevel gevoerd door een legaat. Onder de steden waren Viranum (Mariasaal bij Klagenfurt), Iuvavum (Salzburg), Lentia (Linz), Laureacum (Lorch) met de groote keizerlijke wapenfabriek, de voornaamste. Het winnen van ijzer en zout en de veeteelt waren de voornaamste bronnen van bestaan dezer provincie. Na de vernietiging der romeinsche heerschappij behoorde een groot gedeelte van N. tot het oostgotische rijk; het noordwestelijk deel, waar de naam N. het langst bewaard bleef, werd door de Bajovaren (Beieren) ingenomen. In het zuiden van N. lieten zich omstreeks het eind der 6de eeuw de Slavische Karantanen neder, van wie de naam Karinthië afkomstig is; het noordoostelijk gedeelte behoorde een tijdlang aan de Avaren.