(bij de Ouden Danubius en in zijn benedenloop, die hen het eerst bekend was, Ister geheeten, fr. en eng Danube, dtsch Donau). Naast de Wolga de grootste en waterrijkste rivier van Europa, de voornaamste der toevoerrivieren van de Zwarte zee, de grootste waterweg tusschen het midden en het oosten van genoemd werelddeel Hij ontstaat in het groothertogdom Baden, uit de vereeniging van de aan de oosthelling van het Schwarzwald ontspringende, 30 en 40 km. lange beken Breg en Brigach. De Breg of Bregach heeft haar bron 7 km. n.n.w van Furtwangen, 1000 meter boven zeevlak, tusschen de bergen Roszeck en Briglirain, waar de zadel der waterscheiding met den slechts 42 km. verwijderden Rijn (bij Breisach), gelegen is (1126 m. hoog); de Brigach ontspringt ongeveer 9 km. oostelijker, 4 km. z.w. van St. Georgen, loopt langs Villingen, dat slechts 5 km. van de Neckarbronnen gelegen is, neemt nog een beek uit den slottuin van Donaueschingen op, aan welke omstandigheid men gewoonlijk den oorsprong van den naam Donau toeschrijft, en vereenigt zich beneden genoemde stad, in een moerassige vlakte, die voorheen den bodem van een meer uitmaakte, met de Breg. Bij Donaueschingen ligt de waterspiegel van den D. nog 679 m. boven zeeniveau.
Bovenloop
Van Geisingen (24 km. n. van Schaffhausen a/d Rijn) tot Scheer (beneden het 568 meter hoog gelegen Sigmaringen) doorbreekt de over dit gedeelte snelvlietende stroom in een door steile rotswanden begrensd en zeer bochtig dal den Juraketen, die den naam van Rauen Alb draagt, en eindigt daarmede op 535 meter hoogte de eerste helft van zijn bovenloop. Deze staat onderaardsch in gemeenschap met de Radolfzeller Aach en daardoor met het Beneden- of Ondermeer, een merkwaardige bifurcatie, waarvan men door proefnemingen (kleuring van het Donauwater bij Immendingen) het bewijs heeft geleverd. De tweede helft van zijn bovenloop, tot Passau, gaat allereerst n.o. langs Ulm (469 m. hoog) en Donauwörth (369 m. hoog), naar Regensburg (330 m.), steeds in de nabijheid van den voet van den Zwabischen en van Donauwörth af van den Fränkischen Jura; tot Ulm worden de oevers op verschillende punten begeleid door met bosschen bedekte hoogten, hier en daar reeds afgewisseld door de zg. Donauriede (kleine moerassige streken veengrond); van Ulm af, waar hij door de opneming van zijn eerste alpijnsche nevenrivier, de Hier, bevaarbaar wordt en een breedte van 78 meter heeft, is zijn rechteroever over het algemeen vlak, de linker daarentegen steil; zijn omgeving is op vele punten moerassig, vooral in het gebied van de Donaumoos (zie aldaar); bij Donaustauf, aan het noordelijkst punt van zijn geheelen loop, bereikt hij, nu 234 meter breed, het Beiersche woud, en loopt vervolgens, dicht naar de voet daarvan gedrongen, in z.o. richting naar Passau, waar zijn spiegel 287 m. boven zeeniveau ligt.
Middenloop
Bij Passau, waar de Inn zijn watermassa komt verdubbelen, begint de Donau zijn middenloop, die een reeks van door dalverwijdingen afgebroken vernauwingen telt; tegelijkertijd betreedt de stroom aan den rechteroever het oostenrijksch gebied; even beneden Passau begint een omstreeks 120 km. (tot Krems) lange engte, tusschen de zuidhelling van het Bohemer-, Greiner- en Manhartswoud en de noordelijke uitloopers der Alpen (Sauwald), welke engte echter door het bekken van Linz (264 m. hoog) wordt onderbroken. Beneden Grein (218 m. hoog) bevindt zich een vermaarde stroom- en maalstroomsnelte, waar de rivier nog slechts een breedte v. 146 m. heeft; de vroeger zoo gevaarlijke draaikolk hier is door het laten springen van het rotseiland Hausstein onschadelijk gemaakt. In het z g. bekken van Tulln, dat hij bij Krems met een breedte van 1072 meter betreedt, begint het eerst de eigendommelijke eiland- en rietpoelvorming op te treden. Tusschen de Leopolds- en Bisambergen, bij Klosterneuburg, nogmaals gedwongen zich door een engte een doortocht te breken, bereikt hij boven Weenen, op 153 m. hoogte, de Beneden-Oostenrijksche laagvlakte (Weener bekken); hij verlaat deze en tegelijkertijd den duitsch-oostenr. bodem, daar waar hij de March opneemt, bij Theben (Déveny), waar zijn bedding nu tusschen het Leithagebergte ten z. en de uitloopers der Kleine Karpaten Wornitz, Altmühl, Naab, Regen, Ilz, Kleine vernauwd wordt. Dikwijls rekent men, dat hier de benedenloop aanvangt, hoewel de stroom nog op twee plaatsen zich door gebergten heeft heen te breken, zoodat het juister schijnt het begin van den benedenloop bij Orsova te stellen. Nadat de stroom door de Hongaarsche poort (Porta Hungarica) tusschen Theben en Preszburg is gegaan, betreedt hij het bekken der Opper-Hongaarsehe depressie, en vormt hier twee eilanden: het 87 km. lange en 25 km. breede Groote en het 48 km. lange Kleine Schütt-eiland; bij Komorn weder tot een enkelen stroom vereenigd, loopt de D. oostwaarts naar Gran, waar hij de grens van het hongaarsche bekken nadert; van hier tot Waitzen doorloopt hij de Visegrader engte, tusschen de hem van het zuiden naderende hoogten van het Bakonyerwald en de voorbergen der Neograder Karpaten ten n.; bij Waitzen wendt hij zich zuidwaarts over Budapest (110 m hoog) naar de Beneden-Hongaarsche depressie, wier eentonige steppen hij met gering verval en met ontelbare bochten, tusschen lage, woeste, zandige oevers, giftige veenpiassen en moeraswouden, veelarmig en rijk aan eilanden doorloopt. Zijn diepte bedraagt tusschen Preszburg en Vének 6—37 meter, beneden Ofen 8—12 m.. zijn breedte 100 meter, tusschen Vének en Földvar 570—1260 m. Onder de door hem gevormde eilanden zijn n de vier grootste : Szent Endré (Szent Andras-eiland tusschen Waitzen en Ofen), Csepel, Sar en Margita bij Mohacs. Berst beneden de monding van de Drau bij Vukovar, waar hij door de Syrmische heuvelen naar het o.z.o. wordt gedrongen, krijgen zijn oevers weder een vroolijker aanzien, vooral tot Peterwardein (82 m. hoog) en Slankamen, waar hij zijn grootste zijrivier, de Theiss, opneemt: tusschen Vukovar en Palanka is hij slechts 390 m. breed, bij Semlin echter 1560 m. en tot 14 m. diep. Na van Vukovar over een lengte van 300 km. een o.z.o. richting te hebben gevolgd, loopt hij zuidwaarts tot Semlin en Belgrado (76 m. hoog), vanwaar hij tot Orsova de grens tusschen Hongarije en Servië vormt. Bij Bazias naderen van links de uitloopers der Zevenburgsche Karpaten en van, rechts die v/h Servisch gebergte zijn oevers, waardoor de Klissura of de Ijzeren Poort 128V2 hm. lang (tot Kladovo) wordt gevormd, de meest grootsche rivierengte van Europa ; de bedding vervalt in deze engte van 37 /-{m. op 11 m., wordt van 1900 meermalen tot op 100, op een enkel punt zelfs tot op 60 meter breedte vernauwd, heefteen diepte van20 tot 50 en zelfs 75 meter, en is geheel met klippen en rotsbanken bezet; het verval, dat tusschen Belgrado en Bazias nauwelijks 4 c.m. op 1 km. bedraagt, klimt hier tot 540 c.m , en op een enkel gedeelte zelfs tot 13 meter op s/4 km. stroomlengte.
Benedenloop
Bij het eindpunt van de Ijzeren poort kan de eigenlijke benedenloop gerekend worden aan te vangen; de D. stroomt nu eerst met een zeer bochtigen loop zuidwaarts en vervolgens beneden Vidin van Akcar af over Nikopoli, Sistov (het zuidelijkst punt v/d geheelen loop) Rustschuk, Silistria en Rasova oostwaarts door de groote Walachijsche vlakte, met een breedte van 700—1000 m., tusschen uitgestrekte moerasvlakten, bezet met groote plassen stilstaand water en doorsneden door vele armen der rivier. Bij Cernavoda, waar hij de zee tot op 50 km. nadert, verandert hij, door het voorgelegen bergplateau der Dobroedsja zijwaarts gedrongen, zijn loop plotseling van oostelijke in noordelijke richting, over Hirsova en Braila, splitst zich ook over dat gedeelte in een labyrinth van armen, en wordt eerst beneden de monding van de Sereth door het noordelijk plateau van Galatz gedwongen weer een oostelijke hoofdrichting aan te nemen, waarop hij de Pruth opneemt en zich met talrijke aan zijn oevers ontstane meren verbindt. Ongeveer 7 km. boven Tulcea (Toeltsja) begint zijn delta, een 2558 km2, groote wildernis, begroeid met 3 meter hooge rietgrassen, in welke zich kudden buffels, wolven en tallooze watervogels ophouden. De uiterste mondingsarmen liggen 89 km. van elkander; de linker noordelijke of arm, veelvuldig gesplitst en tot een meer verbreed, bereikt over Ismaïl na een loop van 101 km. onder den naam Kiliamonding met zeven armen de zee, die hij 67 % van den geheelen watervoorraad van den I). toevoert; niettemin is de diepte hier nauwelijks 3 meter en voor zijn monding strekt zich over een lengte van 4 km. een ondiepte met slechts 1 m. water uit De rechterarm deelt zich beneden Tulcea in den Midden-of Sulinaarm en den Zuid- ol St. Georgsarm; de eerste, van het tweede punt van splitsing nog 90 km. lang, loopt bijna zuiver oostelijk en is, hoewel slechts 71/2 pet. der watermassa van den D. meevoerende, de eenige nagenoeg overal bevaarbare mondingsarm; zijn diepte bedraagt tot 16 m ; voor de monding ligt echter eveneens een ondiepte; hij is 100—130 m. breed (zie Sulina); de derde, 6—11 meter diepe St. Georgsarm (turksch Khidr-illis), is v/h eerste punt van deeling 125, v/h tweede 110 km. lang en heeft aan zijn monding slechts H/2 m. water. De zee ontvangt van de D. per uur gemiddeld 35V4 millioen kub. m. water.
De afstand tusschen de bron en de monding van den D. bedraagt in rechte lijn 1684 km., de stroomlengte 2860 km., waarvan 215 km. op den Zwabischen Donau (van de Bregbron totUlm), 366 km. op Beieren, derhalve 581,km. (bovenloop) op het Duitsche rijk komen, verder 373 km. op Duitsch-Oostenrijk, 940 km. op Hongarije (van Preszburg tot Orsova), zoodoende 1313 km. (middenloop) opdeOostenrijkHongaarsche monarchie, en 965 km. (bovenloop) op het bulgaarsch-rumeensch-russisch gedeelte der rivier komen. Het stroomgebied van den D. omvat 817100 km2., waarvan ongeveer t/7 op Duitschland en 4/7 op de Oostenrijk-Hongaarsche monarchie komen. Afgezien van de kleinere heeft de D. 120 zijrivieren, waaronder 60 groote, van welke 3+ als bevaarbaar kunnen worden beschouwd; de voornaamste zijn rechts: Iller, Lech, Isar, Inn, Traun, Enns, Ybbs, Erlaf, Pielach, Traisen, Tulln, Weenen (Wien), Schwechat, Fischa, Leitha, Raab, Sarviz, Drave, Save, Morava, Timok, Isker, Osma, Jantra en Lom; links: en Grosze Mühl, Krems, Kamp, March, Waag, Gran, Eipel, Theisz, Ternes, Schyl (Jiulu), Aluta (Oltu), Ardschisch (Arges), Jalomitza (Jalomita), Sereth, Pruth. Kanalen in het D gebied zijn het Main—D.—Ludwigkanaal in Beieren,het Schwarzenbergsche Holzschwemmkanaal, dat de Moldau met de Mühl (deze rechts met den D.) verbindt, en het Weenen —Neustiidt-, het Bacser- of Franzens- en het Begakanaal in Hongarije. De D. is, evenals de meeste zijner zijrivieren, vooral op hongaarsch gebied, zeer vischrijk (steuren, zalmen, meervallen, karpers).
Doordat de D. een gebied, dat door de Alpen en den Balkan eenerzijds en door het duitsche Middengebergte en de Karpaten anderzijds van de zee gescheiden is, oostwaarts met open water verbindt, speelt hij een belangrijke rol in het handelsverkeer tusschen oost en west, waartusschen hij een diagonaal legt; terwijl hij in het westen diep in het geographisch en commercieel belangrijke midden-europeesche Rijngebied ingrijpt, reikt hij oostwaarts tot de kusten van den Pontus, gewichtig door den levantschen handel. Deze kultuurhistorische beteekenis van den D. komt in alle tijdperken van de wereldgeschiedenis ten duidelijkste uit, zoowel gedurende de verhuizingen derlllyriseh-Etruskische volkeren, tijdens de romeinsche kolonisatie, de Hunnen- en Av arenheerschap pij, de invasies der Magyaren en der Beieren (aan den bovenloop), als gedurende de eerste drie kruistochten, in de worstelingen tusschen de turksehe barbarij en de westersche beschaving, en tijdens den bloeitijd van het rijk der Habsburgen. Geen tweede stroom ook heeft aan zijn oevers en aan die zijner nevenrivieren een zoo groote verscheidenheid van volkeren; aan den bovenloop wonen Duitschers, aan den middenloop Duitschers, Magyaren, Noord- en Zuid-Slawen, aan den benedenloop Rumeniërs, Bulgaren, Serviërs, Russen en Turken, tezamen 40 millioen zielen. De beteekenis van den D. in staatkundigen zin wordt ook niet weinig verhoogd door de omstandigheid, dat hij uitloopt in een binnenzee, wier nauwe toegang elk oogenblik kan worden afgesloten en die door groote tusschenruimten van de wereldzeeën gescheiden is; daarbij komt nog, dat sinds de oudste tijden de benedenloop in de macht is van halfgeciviliseerde volken; de strategische waarde, die aan den D. gehecht werdt, blijkt dan ook reeds uit het groot aantal vestingen aan zijn oevers; Ulm, Ingolstadt, Komorn, Peterwardein, Nieuw-Orsova, en tot 1878 Vidin, Nicopoli, Rustschuk, Silistria, Braila. In alle groote volkerenbewegingen en oorlogen der oude wereld, onder Darius en Alex. den Groote, van het Romeinsche rijk, onder Augustus, onder Trajanus en Marcus Aurelius, tijdens de groote volksverhuizing, in de tijden van Attila, van Karel den Groote, van de invallen der Avaren, Magyaren en Mongolen,- gedurende de kruistochten en de heerschappij der Habsburgen, ten tijde van Hunyad en Suleiman en prins Eugenius tot op Napoléon en Kossuth en ie de russiscbturksche oorlogen der 19de eeuw speelde de Donau een rol.
De bevaarbaarheid van den D. begint voor roeivaartuigen bij Ulm; de gemakkelijkheid van stroomafwaarts en de moeite om weer stroomopwaarts te komen heeft hier gedurende de drie laatste eeuwen een eigenaardige industrie doen ontstaan; men bouwt hier nl. drieërlei soort vaartuigen, die met waren naar Weenen en de streken van den benedenloop bevracht, de rivier afvaren om na het lossen als brand- of timmerhout te worden verkocht; jaarlijks zakken een 100-tal dergelijke schepen de rivier af. De stoomvaart begint eerst bij Donauwörth en nog doordat de beiersche regeering sinds 1838 ongeveer 5 millioen gulden aan de verbetering van het vaarwater, uitdieping en den aanleg van havens heeft besteed. Van genoemde stad af gaan stoombooten van 25 tot 58, van Passau tot Weenen zg. remorqueurs van 80 tot 100 paardekrachten af en aan, terwijl bij het laden rekening moet worden gehouden met den waterstand. Van Gönyö af heeft een geregelde sleepdienst plaats, zoowel stroomaf- als opwaarts. Tusschen Gönyö en Bazias concentreert zich bovendien met de Theiss, de Drau en de Save een wijdvertakt, voor stroomopen stroomafvaart over duizenden km. toegankelijk net van waterwegen. Beneden Bazias vormt de Ijzeren poort een onoverkomelijke hinderpaal voor een intensief verkeer. Beneden Orsova echter is het verkeer weer des te grooter, daar hier rivier- en meervaart saamvallen en de ongeveer geheele in- en uitvoer van de omgeving langs den D. plaats heeft. Stoombooten van 150—200 paardekrachten en voor roeien en zeilen ingerichte platboömers, zg. czaiken, van 1500—2000 centenaars draagvermogen, benevens hooggeboorde zeeschepen varen bier heen en weer, de laatste meest tot Braila en Galatz, doch ook wel verder stroomopwaarts. In Oostenr.-Hongarije, den eigenlijken Donaustaat, is al het moge lijke gedaan om het vaarwater te verbeteren; in 1890 werd een aanvang gemaakt met het uit den weg ruimen van de vesperringen in de Ijzeren poort. Over het algemeen is het verkeer op den D., afgezien van de stoomen de sleepvaart, dal vaart (stroomafwaarts); het handelsverkeer is voor een goed deel lokaal (tusschen aan zijn oevers gelegen plaatsen). De in 1830 opgerichte koninklijke gepriviligeerde Donaudampfsehiffahrt-Gesellschaft heeft het grootste aandeel aan den Donauhandel: deze onderneming heeft tusschen Regensburg en Sulina op den D. zelf en zijn hoofdrivieren bijna 5000 km. stoomvaartlijnen in bedrijf.
In vroeger tijd was de vaart op den D. binnen de grenzen van het Duitsche rijk nog zwaarder met tollen belast dan de vaart op den Rijn. Eerst bij den vrede vanTeschenin 1779 werd voor Beieren en Oostenrijk, gemeenschappelijk gebruik van den D., de Inn en de Salzach vastgesteld, een overeenkomst die bij verdrag van 14 April 1816 werd vernieuwd; hierop volgde tusschen Oostenrijk en Beieren het verdrag van 2 Dec. 1851, door hetwelk naar den grondslag van het wederzijdsch verkeer de vaart op de waterwegen van beide staten merkelijk werd verlicht, hoewel de bescherming van de bovengenoemde Gesellschaft tegen vreemde concurrentie bestaan bleef. De Donaumonden behoorden sinds den vrede van Bukarest (1812) aan Rusland, evenzoo de delta, hoewel deze krachtens allerlei verdragen neutraal gebied zou zijn; genoemd land bevorderde echter, zooal niet opzettelijk, toch door nalatigheid het verzanden dier monden en hield bovendien een drukkend en bemoeilijkend toezicht op de scheepvaart; eene op 10 Sept. 1840 tusschen Rusland en Oostenrijk gesloten conventie bracht niet de minste verandering in dezen toestand, en het stond te vreezen dat de monding van de hoofdrivier van MiddenEuropa allengs voor de scheepvaart geheel en al onbruikbaar zou worden. Bij den vrede van Parijs van 30 Maart 1856 echter werden door artikel 16 de Donaumonden onder bescherming van het europeesche volkenrecht gesteld en de geheele rivier voor alle europeesche natiën vrijverklaard; bovendien werd in Nov. van hetzellde jaar door de zeven mogendheden lie genoemd verdrag hadden onderteekend een commissie benoemd (Europeesche Donaucommissie), die tot taak had een onderzoek in te stellen naar de beste wijze om het deltagedeelte der rivier in den voor de scheepvaart meest gunstigen staat te brengen; de commissie bestond uit de volgende leden: Becke (Oostenrijk), majoor Stokes (Engeland), Engelhardt (Frankrijk), Bitter (Pruisen), baron d’Offenburg (Rusland), markies d’Aste (Sardinië) en Omar Fetzi Pacha (Turkije); sir Charles Hartley werd benoemd tot hoofd-ingenieur; de comm. nam haar zetel te Galatz en begon haar werkzaamh met het leggen van een telegraaflijn tusschen Sulina en alatz; de gedelegeerden, wier discussiën duurden van Dec. 1857 tot April 1858, konden echter omtrent de keuze aan welke der armen het eerst en vooral de aandacht te wijden (met welke keuze allerlei belangen saamhingen) tot geen overeenstemming komen en gaven ten slotte de kwestie in handen hunner regeeringen. Een technische commissie, benoemd door Frankrijk, England, Pruisen en Sardinië besliste eenstemmig ten gunste van de St. Georgsarm, maar beval, inplaats van het bevaarbaar maken van dien arm, het graven van een kanaal aan, dat met sluizen van de rivier zou moeten worden afgesloten en op eenigen afstand van de natuurlijke monding in zee moest eindigen. De keuze van den Georgsarm werd te Galatz in Dec. 1858 aangenomen ; zes van de zeven vertegenwoordigers stemden voor kanalisatie ; echter werd op grond van verschillende politieke en commercieele overwegingen ten slotte besloten voorloopig den arbeid te bepalen tot het voorzetten van de inmiddels reeds aan de Sulinamonding aangevangen werken (pieren, sluizen, uitdieping, naar plannen van Charles Hartley, 1858, voltooid 31 Juli 1861, in 1871 belangrijk uitgebreid). Bij het verdrag van Berlijn van 31 Juli 1878 werd het onzijdig en internationaal gedeelte van den Donau tot de Ijzeren poort verlengd, en ook Rumenie een zetel in de Donaucommissie gegeven. De tenuitvoerlegging van de verordeningen der waterpolitie werd opgedragen aan een „Commissie der Donauoeverlanden“, bestaande uit afgevaardigden van Oostenrijk, Beieren, Württemberg en Turkije en secretarissen van Moldavië, Walachije en Servië, en wier volmacht tot 24 April 1904 duurt.