bij den rom. dichter Ovidius (Metamorfhos. 11, 633 vlgg.) de zoon (of dienaar) van den god Somnus (Slaap). Hij kan den slapenden in den droom in alle mogelijke, doch alleen menschelijke gedaanten verschijnen als een soort droomgod, terwijl van zijn twee broeders de een de gedaante van allerlei dieren aanneemt (Phobetor), de ander (Phantasus) zich in alle mogelijke levenlooze voorwerpen verandert.
De door Ovidius aan een of andere niet-klassieke bron ontleende naam M. was in de oudheid niet gebruikelijk. De met het moderne begrip van slaapgod overeenkomende personificatie was Hypnus (zie ald.).