atheensch veldheer uit het geslacht der Philaïden, zoon van Cimon, was in 524 v. Chr. archont te Athene, leefde vervolgens, na den dood van zijn broeder Stesagoras (518), als zelfstandig vorst in de thracische Chersonnesus, die in 559 door zijn oom veroverd was, veroverde Lemnos en nam 515 deel aan den tocht van koning Darius tegen de Scythen, waarin hem met de Ioniërs de bewaking der brug over den Donau werd opgedragen en hij het voorstel deed de brug af te breken om aldus den koning met diens leger aan den ondergang prijs te geven; de uitvoering van dit plan werd echter door Histiaeus verhinderd.
Op het bericht van het in aantocht zijn der perzische vloot in 494 naar Athene teruggekeerd, werd hij wel wegens zijn tyrannis in de Chersonnesus aangeklaagd, doch vrijgesproken. Bij het aanrukken van het perzische leger onder Datis en Artaphernes tegen Attica tot een der tien strategen benoemd, bevocht hij 12 Sept. 490 de schitterende overwinning bij Marathon en verijdelde daarop de poging der Perzen om Attica met hun vloot te overrompelen. Daar hem in 489 op den wraaktocht der Atheners tegen de eilanden in de Aegeïsche zee, die tot de Perzen waren overgegaan, de belegering van Paros mislukte, werd hij door het ondankbare volk tot een boete van 50 talenten veroordeeld en, wijl hij deze niet kon betalen, in de gevangenis geworpen, waar hij weldra aan een op Paros bekomen verwonding bezweek.