aanzienlijke romeinsche familie van het plebeïsch geslacht Caecilius. De beroemdste leden daarvan zijn:
1) Lucius Caecilius, grondlegger van de grootheid van het huis, was consul in 251 v. Chr., versloeg als proconsul in 250 den carthaagschen veldheer Hasdrubal bij Panormus op Sicilië, was 247 ten tweeden male consul en sedert 243 pontifex maximus (hoogepriester), in welke hoedanigheid hij in 241 bij een brand van den tempel van Vesta met verlies zijner oogen het palladium redde. Hij overl. 221. Zijn zoon Quintus was in 206 consul, 205 dictator; diens zoon
2) Quintus, overwon in 148 v. Chr. als praetor Andriscus (Pseudophilippus), die zich in Macedonië tot koning gemaakt had, in twee veldslagen, waarom hij den bijnaam Macédoniens ontving, en versloeg in 146 de Achaeërs, die zich niet naar het bevel der Romeinen geschikt hadden en daarom door hem werden aangevallen, bij Scarphea en Chaeronea, doch moest de beëindiging van dezen oorlog overlaten aan consul Mummius en kon in 145 alleen over Macedonië zijn triumftooht houden. In 143 werd hij consul en voerde als zoodanig en in 142 als proconsul met succes oorlog tegen Viriatus. De rest van zijn leven sleet hij te Rome, in de politiek tegenstander van den jongen Scipio Africanus en dikwijls om zijn strengheid aangevallen, vooral om zijn uitoefening der censuur. Hij overleed in 115, door allen gelukkig genoemd, omdat hij vier zonen in de hoogste eerambten gezien had. Zijn oudste zoon, Quintus M. Balearicus, onderwierp als consul in 123 en als proconsul de balearische eilanden, wier bewoners men van zeerooverij beschuldigde; vandaar zijn bijnaam.
3) Lucius M. Dalmaticus, bevocht als consul in 119 v. Chr. de Dalmatiërs en was in 115 censor.
4) Quintus M. Numidicus, broeder van den vorige, werd 109 v. Chr. consul en kreeg Numidië als provincie. Na de zeer vervallen krijgstucht in het leger hersteld te hebben, gaf hij aanstonds door zijn energieke leiding aan den oorlog tegen Jugurtha een voorspoediger wending, zegevierde herhaaldelijk en ontving, ofschoon hij in 107 het opperbevel aan den door de volkspartij tot consul en bevelhebber verheven Marius moest afstaan, toch de onderscheiding van den triomf. Tengevolge zijner strengheid van zeden, die hij vooral als censor in 102 toonde, maakte hij zich Lucius Saturninus tot verbitterden vijand en werd op diens aandrijven tijdens diens tribunaat in 100 verbannen, omdat hij weigerde, een door hem ingediende akkerwet te bezweren. Na den dood van Saturninus uit Azië, waar hij zich onderwijl aan wetenschappelijke studiën gewijd had, in 99 teruggeroepen, hield hij zich verwijderd van het staatsleven, welks ontwikkelingsgang hij betreurde, en overl. in 91, naar men geloofde vergiftigd door den volkstribuun Quintus Varius.
5) Quintus Caecilius, zoon van den vorige, wegens zijn ijveren voor het terugroepen van zijn vader uit de ballingschap Pius genoemd, was praetor in 89 v. Chr., in het volgende jaar aanvoerder in den Bondgenootenoorlog, sloot zich in 83 bij Sulla aan en sloeg in 82 verschillende keeren de partijgenooten van Marius. Nadat hij in 80 met Sulla consul geweest was, voerde hij zonder buitengewoon gevolg acht jaar lang oorlog tegen Sertorius in Spanje, hield evenwel zijn triomf in 71 en overl. omstreeks 65.
6) Quintus Caecilius M. Creticus, was in 69 v. Chr. consul en onderwierp als proconsul 68—66 het eiland Creta. Zijn sterfjaar is onbekend. Zijn broeder Lucius, praetor in 71 en als propraetor in het volgende jaar opvolger van Verres in de provincie Sicilië, welke hij met succes tegen de zeeroovers verdedigde, werd in 68 consul en overl. in hetzelfde jaar, kort na het aanvaarden van zijn ambt.
7) Quintus Caecilius M. Celer, kleinzoon van Balearicus, nam als onderbevelhebber van Pompeius deel aan den mithridatischen oorlog, was 63 v. Chr. praetor en bezette tegen Catilina de passen over de Alpen in Gallia transalpina, bestuurde vervolgens als stadhouder cisalpijnsch Gallië en was in 60 consul. Hij was een ijverig aanhanger der senaatspartij en daarom tegenstander evenzeer van Pompeius, wiens akkerwTet hij als consul verhinderde, en van Caesar als van Clodius, zijn neef en zwager. Hij overl. plotseling in 59, naar algemeen gedacht werd, vergiftigd door zijn echtgenoote Clodia.
8) Quintus Caecilius M. Nepos, broeder van den vorige, was 67—63 v. Chr. onderbevelhebber van Pompeius in den zeerooveroorlog en den mithridatischen, keerde echter in 63 naar Rome terug en was 62 volkstribuun. Als zoodanig viel hij Cicero in den senaat en voor het volk aan, wijl hij de eedgenooten van Catilina had laten ter dood brengen, en diende, om den invloed van Cicero te verminderen, in vereeniging met Caesar het voorstel in, dat Pompeius tot herstel der orde met zijn leger uit Azië zou terugkeeren. Het voorstel leed evenwel schipbreuk op den tegenstand van den senaat; M. vluchtte naar Pompeius, vergezelde hem naar Rome terug en werd door diens steun in 60 praetor, 57 consul, vervolgens proconsul in Spanje, waar hij met afwisselend geluk tegen de Vaccaeërs streed. Zijn sterfjaar is onzeker.
9) Quintus Caecilius M. Pius Scipio, zoon van Publius Cornelius Scipio Nasica, aangenomen zoon van Q. M. Pius (zie boven, nr. 5), door zijn dochter Cornelia schoonvader van Pompeius, steunde Cicero bij het ontdekken der samenzwering van Catilina, wrerd in 60 v. Chr. tribuun en voor de tweede helft van het jaar 52 de medeconsul van Pompeius. Hij dreef in 49 het besluit door, waarbij Caesar voor een vijand der republiek verklaard werd, aanvaardde na het uitbreken van den burgeroorlog het bestuur der provincie Syrië, waar hij zich door knevelarij en plundering een kwaden naam maakte, voerde daarna mede het bevel bij Pharsalus, vluchtte na den slag met een groot aantal andere Pompeianen naar Afrika, werd daar als opperbevelhebber aan het hoofd van een door de Pompeianen bijeengebracht talrijk leger geplaatst, doch bij Thapsus in 46 door Caesar volkomen verslagen. Hij 'trachtte met 12 schepen naar Spanje te ontkomen, doch viel onderweg in handen van Publius Sittius en bracht zich zelf om het leven.