Gepubliceerd op 23-02-2021

Mest

betekenis & definitie

algemeene naam van de stoffen die op het land worden gebracht om de bestanddeelen, welke den grond door de bebouwing onttrokken werden, daaraan onder den voordeeligst mogelijken vorm terug te geven en zoodoende de vruchtbaarheid van den grond te onderhouden en te herstellen. Ook worden soms gronden, die van natuur onvoldoende vruchtbaar zijn door toevoer van dergelijke stoffen voor bepaalde veeleisehende kuituren gereed gemaakt.

Elke stof, welke het verlies van den bodem aan voedingsstoffen voor de planten vermag aan te zuiveren, kan als mest dienen. De bemesting had vroeger geheel planloos plaats en men ging daarbij uit van onjuiste opvattingen omtrent het wezen daarvan. De grondslagen der tegenwoordige bemestingsleer dankt men aan Liebig. Volgens deze nieuwere bemestingsleer behooren alle stoffen, die de hooger bewerktuigde planten als voedsel opnemen, tot de onbewerktuigde natuur: alle plantenvoedsel bestaat uitsluitend uit anorganische stoffen. Deze stoffen zijn: koolzuur, water, stikstofhoudende verbindingen (salpeterzuur), kali, kalk, magnesia, ijzer, zwavelzuur en phosphorzuur. Wanneer een dier stoffen ontbreekt of in onvoldoende mate voorhanden is, kan de plant niet gedijen en is dan de plantenproductie afhankelijk van de in kleine hoeveelheid aanwezige voedingstoffen (Liebig’s wet v/h minimum).

Alle planten nemen dezelfde voedingsstoffen op, doch in ongelijke hoeveelheden of gedurende verschillende tijdperken van haar ontwikkeling. De opneming van koolzuur geschiedt door de bovengrondsche groene plantendeelen en onmiddellijk uit den dampkring; deze stof is dus altijd in ruime mate voorhanden. Alle overige voedingstoffen worden door de wortels uit den bodem getrokken. De humus is geen direct plantenvoedsel. Van de in den bodem aanwezige voedingsstoffen beginnen, afgezien van het water, allereerst phosphorzuur, kali en stikstof te ontbreken. Deze laatste stof nemen de hooge ontwikkelde planten niet in vrijen toestand op, maar in den vorm van salpeterzuur (en ammoniak); andere stikstofhoudende lichamen die aan den grond worden toegevoegd, moeten, alvorens door de plant te worden opgenomen, eerst in deze verbinding zijn overgegaan; vele planten (de Vlinderbloemigen) kunnen bovendien nog langs een omweg stikstof opnemen, n.l. met behulp van op hare wortels woekerende bacteriën, welke onmiddellijk uit den dampkring stikstof opzamelen.

Van de overige voedingsstoffen die de plant noodig heeft, bevat de bodem in den regel voor geruimen tijd voldoende hoeveelheden, soms met uitzondering van kalk. Door de bemesting nu moet elk jaar het verlies aan phosphorzuur, kali en stikstof worden aangezuiverd.Men onderscheidt directe en indirecte meststoffen, verder natuurlijke en kunstmest. Directe meststoffen zijn zulke die het tekort aan bovengenoemde stoffen onmiddellijk aanvullen, indirecte zulke die zelf niet als plantenvoedsel kunnen dienen, maar in den grond reeds aanwezige stoffen omzetten in verbindingen en oplossingen die door de planten kunnen worden opgenomen; tot deze meststoffen behooren gebrande kalk, gips, keukenzout (voor vlas) enz. Natuurlijke mest noemt men in den regel die mest welke het landbouwbedrijf zelf oplevert (stalmest enz.), terwijl in het algemeen alle andere meststoffen, vooral zulke die in den handel zijn, als kunstmest worden aangeduid. Voorts onderscheidt men nog vaste en vloeibare, minerale en organische meststoffen en onder deze laatste plantaardige, dierlijke en gemengde; tot laatstgenoemde behoort de stalmest, de belangrijkste meststof; hij bestaat uit afval en uitwerpselen van dierlijken oorsprong, vermengd m. stroo en andere plantaard, bestanddeelen. Andere belangrijke meststoffen zijn de guano, Chilisalpeter, ammoniak, superphosphaat enz.

< >