Gepubliceerd op 23-02-2021

Magister

betekenis & definitie

lat., aan het hoofd staand, bevelhebber, opzichter. Bij de Romeinen was M. een titel voor de meest verschillende staatsen gemeenteambtenaren, corporaties enz.; bijv.

M. admissionum: keizerlijk ceremoniemeester; M. aeris: kassier; M. census: zooveel als minister van financiën; M. cubieulorum: opperkamerheer; M. scriniorum: hoofd van het keizerl. kanselarijbureau. Ook aan het pauselijk hof (zie: Magister sacri palatii) en in de kloosters was M. de titel van verschillende ambtenaren (zie voorts de volgende art.). Sedert de tweede helft der middeleeuwen beteekent M. de waardigheid van een tot het geven van academisch onderwijs bevoegd geleerde: meester. Wie deze waardigheid wilde verkrijgen, moest eerst het baccalaureaat en het licentiaat in zijn wetenschap verworven hebben; reeds in de 12de eeuw hechtte men, vooral in Frankrijk, hooge waarde aan dezen titel. In den oudsten tijd van het universiteitswezen maakte men geen onderscheid tusschen M. en doctor, welke laatste titel thans alleen algemeen in gebruik is. Artium liberdlinm M.: meester in de vrije kunten, oudtijds academische graad der philosophische faculteit.