(hertog) eenige zoon van prins Lodewijk Henri Jozeph van BourbonCondé en Louise Maria Thérèse Bathilde van Orléans, geb. op het kasteel van Chantilly, 2 Aug. 1772, verliet in 1789 Frankrijk, voegde zich in 1792 bij het emigrantenkorps dat zijn grootvader, prins Lodewijk Joseph van Condó aan den Rijn had bijeengebracht, en voerde van 1796—99 het bevel over de voorhoede daarvan. Uit liefde jegens prinses Charlotte de Rohan Rochefort begaf hij zich na den vrede van Eunóville in 1801 naar Ettenheim in Baden welke plaats tot het geestelijk gebied van kardinaal Rohan behoorde, trad hier in het geheim met haar in het huwelijk en leefde er culier, van een engelsch pensioen 1803 de oorlog tusschen Frankrijk en Engeland opnieuw uitbrak, bood hij den engelschen zijn diensten aan, welk aanbod echter werd afgewezen. In dien tijd was Bonaparte als eerste consul aan velerlei aanslagen blootgesteld, en men oordeelde, dat de hertog wiens naam gedurig in de geruchten genoemd werd, daarvan niet onkundig was, al nam hij daaraan rechtstreeks geen deel; uit onderschepte brieven meende de eerste consul zekerheid te hebben dat de Bourbons voornemens waren, zich van den troon van Frankrijk meester te maken, dat Pichegru, de hertogen de Polignac en anderen daartoe eene samenzwering hadden gesmeed, en dat de hertog van Enghien in stilte Parijs had bezocht, ’t geen echter later een dwaling bleek. Door een spion was voorts aan den staatsraad Réal, aan wien de opsporing van het komplot was opgedragen, te kennen gegeven, dat de hertog, door generaal Dumouriez vergezeld, gedurig geheime reizen deed, zoodat Bonaparte liet geraden achtte, zich van den hertog meester te maken en zijne papieren in beslag te nemen. Tot dat einde werd generaal Ordener naar Straatsburg gezonden, en deze droeg hier zijn last op aan een chef der gendarmerie. Enghien werd gewaarschuwd, doch bleef te Ettenheim. 14 Mei werd het huis, alhoewel dit op duitsch grondgebied lag, door 400 gewapenden omsingeld, en de hertog met zijn gelieele gezin gevankelijk naar Straatsburg gebracht. Weldra zag hij zich naar Parijs en voorts onmiddellijk naar Vincennes gevoerd, waar volgens een besluit van den Consul, waartegen Cambacérès zich aanvankelijk had verzet, eene militaire commissie den gevangene zou vonnissen. Ook Murat, die als gouverneur van Parijs die commissie moest benoemen, maakte zwarigheden, doch te vergeefs. Aan het hoofd dier militaire rechtbank, welke aanstonds te Vincennes vergaderde, stond generaal Huliin, en de bevelhebber der gendarmes was Savary, later hertog van Rovigo. De hertog van Enghien was van honger en vermoeienis ingeslapen, toen men hem des nachts te 11 ure wekte, om hem voor de vierschaar te doen verschijnen, die uit 8 officieren bestond. Aanvankelijk waren deze besluiteloos, doch toen de hertog beleed, dat hij de wapens had gedragen tegen Frankrijk en een maandgeld uit Engeland ontving, werd het doodvonnis over hem uitgesproken zonder motieveering, zonder getuigen, zonder verdediger, in het geheim en ongeacht het beroep van den veroordeelde op den Eersten consul. Toen de voorzitter, Huliin, niet ongezind bleek om den veroordeelde naar zijn wensch eene audiëntie bij den Eersten consul te bezorgen, verklaarde Savary, dat de taak der commissie volbracht was, en een half uur later werd in de droge gracht van het slot het vonnis voltrokken ; met de woorden „Eh bien, mes amis!” stortte E. dood ter aarde. Volgens getuigenis van Fleury de Chaboulon, kabinet-secretaris van Bonaparte, hadden zich de gemalin van laatstgenoemde met hare dochter Hortense, benevens Cambacérès en Berthier beijverd, om hem het nuttelooze van den dood van E. te doen inzien, zoodat de Eerste consul nog niet tot een vast besluit gekomen was, toen hij de noodlottige tijding ontving. In zijn „Mémoires” werpt Napoléon de schuld op Talleyrand. De brochure van Savary: Sur la cataslrophe de M. Ie duc d’Enghien (1823) waarin hij de verantwoordelijkheid dier zaak op Talleyrand zocht te schuiven, lokte meer dan 20 andere geschriften uit; Talleyrand wist zich evenwel bij Lodewijk XVIII te rechtvaardigen. Dupin heeft de bescheiden van het proces openbaar gemaakt in Pièces judiciaires et historiques sur la mort du duc d’E., 1823 en de onbevoegdheid der militaire commissie bewezen, welke door generaal Hullin erkend werd, terwijl deze de schuld op Savary wierp, als degene, die de voltrekking van het vonnis bespoedigd had. Na de restauratie werd het stoffelijk overschot van den hertog in de kapel te Vincennes bijgezet. Zie Welschinger, Le duc d’E., 1772—1804 (Parijs 1888); Boulay de la Meurthe, Les dernières années du duc d’E. (Parijs 1880); Nougarède de Fayet, Recherches historiques sur le procés du duc d’E. (Parijs 1844); Mémoires, lettres et pièces authentiques sur la mort du duc d’E. (collectie Baudouin).
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk